Protocol kindermishandeling en grensoverschrijdend gedrag

Inleiding

Wanneer een kinderopvangorganisatie geconfronteerd wordt met signalen van kindermishandeling in de thuissituatie, een geweld- of zedendelict door een medewerker van de kinderopvang of seksueel grensoverschrijdend gedrag door kinderen op de opvang is het van belang dat hier op een professionele manier mee wordt omgegaan. Dit protocol is, met inachtneming van geldende wetgeving, opgesteld om kinderopvangorganisaties handvatten te bieden in dit soort situaties.

Verantwoordelijkheden binnen kinderopvangorganisaties

Het is van belang dat verantwoordelijkheden van medewerkers van kinderopvangorganisaties, waar het gaat om vermoedens van kindermishandeling en grensoverschrijdend gedrag, goed zijn vastgelegd. De verantwoordelijkheden per functie1 zijn:

  • De beroepskracht/pedagogisch medewerker dient deskundig te zijn in het herkennen en bespreken van signalen die kunnen wijzen op huiselijk geweld en kindermishandeling. Onder signaleren wordt verstaan het waarnemen en interpreteren van aanwijzingen in gedrag en lichamelijk welzijn van het kind, in het gedrag van de ouders en in de gezinsomgeving die mogelijk wijzen op huiselijk geweld of kindermishandeling. Deze signalen dienen zo snel mogelijk te worden neergelegd bij de aandachtsfunctionaris. De beroepskracht dient ook alert te zijn op signalen die wijzen op een geweld- of zedendelict gepleegd door een collega of signalen die wijzen op seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. Er wordt geadviseerd om de deskundigheidsbevordering van beroepskrachten op dit onderwerp een structurele plek te geven in het scholingsplan.
  • De aandachtsfunctionaris heeft een centrale en adviserende rol in de stappen rond het signaleren en handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling in huiselijke kring. Het advies is daarom om een aandachtsfunctionaris aan te stellen. Deze beroepskracht is meestal een leidinggevende of ervaren senior en dient het onderwerp huiselijk geweld en kindermishandeling binnen de instelling te borgen. Hiertoe dient de aandachtsfunctionaris deskundig te zijn in het signaleren, handelen en delen van zorg en op de hoogte te zijn van de werkwijze van de meldcode en de afspraken binnen de eigen organisatie. De aandachtsfunctionaris heeft tevens contact met externe partijen als bijvoorbeeld Veilig Thuis. De scholing van de aandachtsfunctionaris zou een structurele plek moeten krijgen in het scholingsplan.
  • De houder of directie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit protocol. De houder/directie is verantwoordelijk voor het opnemen van de meldcode in het zorgbeleid en/of veiligheidsbeleid en dat deze aansluit op werkprocessen binnen de organisatie.

De houder/directie draagt er zorg voor dat beroepskrachten binnen de organisatie op de hoogte zijn van de meldcode en er naar kunnen handelen.

De houder/directie stelt een aandachtsfunctionaris aan en geeft deze mandaat en de ruimte deze functie naar behoren uit te oefenen.

De houder/directie is bij het vermoeden van een geweld- of zedendelict door een collega verplicht om in contact te treden met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs en ook tot het doen van aangifte als er sprake is van een reëel vermoeden.

De directie vervult daarnaast een centrale rol in de route bij signalen van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en de route grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling.

Indeling van dit protocol

Dit protocol bestaat uit de volgende drie delen:

  1. Kinderopvangorganisaties zijn sinds 1 juli 2013 wettelijk verplicht een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te hebben, net als in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie. Vanaf 1 januari 2019 is het daarnaast verplicht om binnen de meldcode te werken met een afwegingskader. Deze verandering in wetgeving is de aanleiding voor het opstellen van dit protocol. In deel 1 is de aangepaste meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling opgenomen.

  2. Sinds 1 juli 2013 geldt er ook een meldplicht specifiek voor de kinderopvang indien een medewerker wordt verdacht van een geweld- of zedendelict. Deze meldplicht houdt in dat houders van kinderopvangorganisaties verplicht zijn om te overleggen met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs bij aanwijzingen van een geweld- of zedendelict door een medewerker. Indien na dit overleg het vermoeden blijft bestaan heeft de houder ook een aangifteplicht. Ook medewerkers hebben een aangifteplicht indien het vermoeden de houder zelf betreft. Zij hebben ook de mogelijkheid om contact op te nemen met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. Deel 2 van dit protocol gaat uitgebreid in op de te nemen stappen in het kader van de meldplicht.
  1. Deel 3 gaat in op het stappenplan wanneer er een vermoeden bestaat van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. Het is van belang op een zorgvuldige manier om te gaan met vermoedens hieromtrent. Kinderen ontwikkelen zich ook op seksueel gebied en bepaalde gedragingen horen bij deze ontwikkeling.

Dit protocol is speciaal toegeschreven op de kinderopvangbranche en is bedoeld voor iedereen die erin werkzaam is. Ieder deel in dit protocol is in beginsel van toepassing op verschillende situaties, hoewel niet altijd direct duidelijk hoeft te zijn welk deel van dit protocol moet worden ingezet. Het kan immers zijn dat er signalen bij een kind worden geconstateerd, maar niet duidelijk is of er thuis iets aan de hand is of dat er juist op de opvang iets is gebeurd. Daarom is stap 1 altijd: in kaart brengen van signalen. Door één protocol te hanteren wordt heel veel informatie op één plek verzameld.

NB. In dit protocol wordt meermaals gesproken over beroepskracht. Hier kan pedagogisch medewerker of gastouder gelezen worden tenzij expliciet anders vermeld staat.

Deel 1. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in de thuissituatie

1. Inleiding

Dit deel van het protocol kindermishandeling gaat in op de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (in de thuissituatie).


1.1. Wijzigingen in de meldcode

De wetgeving waarin de meldcode is vastgelegd wijzigt per 2019. Vanaf dat moment is het verplicht om met een afwegingskader te werken. Een afwegingskader beschrijft wanneer en op basis van welke overwegingen, het melden van vermoedens van huiselijk geweld en/of kindermishandeling als noodzakelijk wordt beschouwd. Het afwegingskader formuleert daarnaast wanneer hulpverlening bieden of organiseren (ook) tot de mogelijkheden behoort. Het afwegingskader is opgenomen in stap 4 van de meldcode. In stap 5 van de meldcode wordt vervolgens een beslissing genomen op basis van de afweging die gemaakt is in stap 4. De stappen 1 tot en met 3 van de meldcode wijzigen inhoudelijk niet.

1.2. Definitie Kindermishandeling en huiselijk geweld

Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Kenmerken van kindermishandeling kunnen zijn: angst, onmacht, isolement, eenzaamheid en loyaliteit.

Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging (al dan niet door middel van, of gepaard gaand met, beschadiging van goederen in en om het huis).
De combinatie van kinderen en huiselijk geweld betekent altijd kindermishandeling. De handelwijze bij huiselijk geweld is hetzelfde als bij kindermishandeling of een vermoeden daarvan.

In bijlage 1 zijn de (definities van) verschillende vormen kindermishandeling opgenomen.


1.3. Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk staat het stappenplan van de meldcode kindermishandeling mét afwegingskader centraal. De hoofdstukken hierna bieden meer achtergrondinformatie voor wat betreft het werken met de meldcode. Hoofdstuk drie gaat in op de wettelijke verplichtingen die samenhangen met de meldcode. In hoofdstuk vier wordt ingegaan op wat er moet gebeuren na een melding.

2. De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling met afwegingskader

Onderstaande stappen worden in de volgende paragraaf toegelicht.


Stap 1 In kaart brengen van signalen De beroepskracht: Observeert het kind (kindcheck2) Brengt signalen bij het kind in kaart, zie bijlage 3 en 4 Bespreekt de zorg met de aandachtsfunctionaris Bespreekt de zorg met betrokkenen Documenteert




Stap 2 Collegiale consultatie Bij twijfel: Veilig Thuis (anoniem) Bij twijfel: letseldeskundige De beroepskracht: Bespreekt signalen met collega’s/bemiddelingsmedewerker Heeft overleg met de aandachtsfunctionaris voor advies Heeft contact met Veilig Thuis voor advies Geeft (indien van toepassing) signaal in verwijsindex Documenteert




Stap 3 Gesprek met de ouder (en indien mogelijk het kind) De beroepskracht: Heeft gesprek met betrokkenen Documenteert







Stap 4 Wegen van het geweld aan de hand van afwegingskader Bij twijfel: altijd contact met Veilig Thuis De beroepskracht: Beoordeelt de risicotaxatie eeft Heeft bij twijfel contact met Veilig Thuis Weegt aan de hand van afwegingskader Documenteert








Afweging 1 Is melden noodzakelijk?
Afweging 2 Is hulpverlening (ook) mogelijk?





Stap 5 Beslissen over het doen van een melding en het inzetten van noodzakelijke hulp De beroepskracht: Beslist aan de hand van de uitkomsten (van het afwegingskader) Bespreekt een melding met de betrokkenen Documenteert







NB. Met Veilig Thuis kan op ieder moment contact opgenomen worden voor (anoniem) advies.

De meldcode in de praktijk: een voorbeeld van hoe een proces kan lopen

Stap 1

Je hebt als beroepskracht een onderbuikgevoel over een bepaald kind dat er iets niet pluis is. Signalen kunnen heel concreet zijn, maar dit hoeft niet. Het kan zijn dat je door allerlei (kleine) signalen bij elkaar opgeteld het idee hebt dat er iets mis is. Wanneer je met ouders spreekt over bepaalde zorgen hebben zij steeds excuses, bagatelliseren de zorgen en/of komen niet voldoende in actie in jouw optiek. Je blijft je zorgen maken. Je houdt de dingen die je constateert goed bij, net als de gespreksmomenten die je hebt (gehad) met ouders. Je bespreekt je zorg ook met de aandachtsfunctionaris.


Stap 2

Vervolgens ga je in gesprek met collega’s. Hebben zij ook signalen geconstateerd? En wat vinden zij van de signalen die jij hebt gezien? Of in het geval van gastouderopvang neem je contact op met de bemiddelingsmedewerker. Je vraagt de aandachtsfunctionaris om advies en/of er wordt contact opgenomen met Veilig Thuis om de situatie (anoniem) voor te leggen. Over wie contact opneemt met Veilig Thuis zijn duidelijke afspraken gemaakt binnen de organisatie. Alle acties die ondernomen worden, worden goed bijgehouden in het kinddossier.


Stap 3

Op basis van de kennis die je nu hebt opgedaan, ga je in gesprek met de ouders en in sommige gevallen ook met het kind. Dit kan zo nodig met ondersteuning van de aandachtsfunctionaris, of bijvoorbeeld de bemiddelingsmedewerker of een leidinggevende. Ook hier zijn duidelijke afspraken over gemaakt binnen de organisatie. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt.


Stap 4

Je weegt de signalen op basis van het afwegingskader. Je beantwoordt de twee vragen: is melden noodzakelijk? En vervolgens: is hulp bieden en/of organiseren voor de ouders en het kind/de kinderen ook mogelijk? Deze hoofdvragen moeten worden beantwoord door een aantal vragen over de situatie te beantwoorden (het afwegingskader staat in onderstaande paragraaf).

Het kan zijn dat je zorgen na het gesprek met ouders zijn verminderd of zijn weggenomen. Bijvoorbeeld omdat ouders aangeven dat zij zelf hulp hebben gezocht vanwege problemen in de opvoeding waar zij tegenaan lopen en het moeilijk vinden hiermee om te gaan. In zo’n geval kan besloten worden de meldcode te stoppen. Houd goed vinger aan de pols en biedt ondersteuning aan ouders door er te zijn voor de kinderen én met ouders mee te denken over de problemen in de opvoeding die zij tegenkomen. Hiervoor kunnen ook samenwerkingspartners worden benaderd (zie in bijlage 2 de sociale kaart. Deze dient te worden aangepast/ingevuld voor de eigen situatie).


Stap 5

Je maakt de beslissing of melden bij Veilig Thuis noodzakelijk is en/of dat hulpverlening kan worden georganiseerd. Deze beslissing leg je vast in het dossier van het kind/de kinderen.

2.1. De stappen van de meldcode en het afwegingskader

De stappen die worden beschreven zijn in een bepaalde volgorde gerangschikt, maar deze volgorde staat niet vast en kan in de praktijk anders verlopen. Waar het om gaat, is dat de beroepskracht op enig moment in het proces alle stappen heeft doorlopen, voordat hij/zij besluit om al dan niet een melding te doen. Als er gedurende het doorlopen van de stappen in de meldcode geen zorgen meer bestaan dan kan de meldcode worden afgesloten. Dit wordt dan gedocumenteerd.

Stap 1: In kaart brengen van signalen

De beroepskracht brengt de signalen die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling bevestigen of juist ontkrachten in kaart en legt deze vast. De beroepskracht legt ook alle contacten over de signalen vast, evenals de stappen die worden gezet en de besluiten die worden genomen.

Bij vroegsignalering worden signalen gezien die duiden op een zorgelijke of mogelijk bedreigde ontwikkeling. Zelden zullen deze signalen direct duidelijkheid geven over de oorzaak zoals huiselijk geweld of kindermishandeling. Het is daarom belangrijk om uit te gaan van de signalen die de beroepskracht bij het kind of in de interactie tussen ouder en kind waarneemt. Bij het signaleren van huiselijk geweld of kindermishandeling kan gebruik worden gemaakt van de signalenlijsten (bijlage 3 en 4) en de observatielijst (bijlage 5).

Het is gebruikelijk om in deze stap in gesprek te gaan met de ouder tijdens haal- en brengmomenten, tijdens een tien-minutengesprek of op een ander gepland moment. Hierbij gaat het vooral om het benoemen van feitelijkheden en zaken die opvallen. Daarnaast kan het kind in de groep geobserveerd worden alsook de ouder met het kind tijdens contactmomenten.

Alle signalen dienen te worden verzameld waardoor het duidelijker wordt welke zorgen er zijn en of deze zorgen gegrond zijn. De beroepskracht vraagt de aandachtsfunctionaris om te helpen bij het onderbouwen van de zorgen.

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Gastouders maken hierover duidelijke afspraken met hun gastouderbureau. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Gespreksverslagen kunnen door betrokkenen worden ondertekend. Deze kunnen in het kinddossier worden bewaard, dat in een gesloten kast (met slot) of digitaal (met wachtwoord) wordt bewaard. Dit vanwege de privacygevoelige gegevens die worden verzameld. Bij het verwerken van deze gegevens wordt rekening gehouden met de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Stap 2: Collegiale consultatie en bij twijfel Veilig Thuis en/of een letseldeskundige

De beroepskracht bespreekt de signalen met de aandachtsfunctionaris. Dit is de medewerker werkzaam binnen de kinderopvangorganisatie met specifieke deskundigheid op het terrein van kindermishandeling en huiselijk geweld. Het wordt aanbevolen om bij twijfel advies te vragen aan Veilig Thuis of een letseldeskundige. Dit is doorgaans een taak voor de aandachtsfunctionaris (of dit wordt in overleg met de aandachtsfunctionaris opgepakt).

Overleg is – afhankelijk van de interne afspraken van de kinderopvangorganisatie – mogelijk met de volgende interne collega’s: de leidinggevende, de bemiddelingsmedewerker (van het gastouderbureau), de gedragswetenschapper, de aandachtsfunctionaris of een collega uit dezelfde groep. Extern is consult mogelijk met de jeugdverpleegkundige of jeugdarts van het consultatiebureau of de GGD. Indien de kinderopvangorganisatie deelneemt aan het zorgadviesteam (ZAT) is het ook mogelijk om het kind binnen dit team te bespreken. Tevens kan worden samengewerkt met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het buurtteam, etc.

Consult bij Veilig Thuis of deskundige op het gebied van letselduiding

Indien de aandachtsfunctionaris ook maar enige twijfel heeft over de oorzaak van de situatie en/of eventuele mogelijke onveiligheid bij het kind, kan advies worden gevraagd bij Veilig Thuis of een deskundige op het gebied van letselduiding. Veilig Thuis kan een eerste weging maken of het terecht is dat er zorgen zijn over deze situatie en of er mogelijk sprake kan zijn van huiselijk geweld of kindermishandeling. Ook kan Veilig Thuis worden betrokken als er zorgen zijn over huiselijk geweld waarbij ouders c.q. meerderjarige huisgenoten betrokken zijn. Een letseldeskundige kan worden ingezet ter duiding van letsels waarbij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling speelt. Zorgvuldig handelen vereist dat de aandachtsfunctionaris bij elk vermoeden nagaat of advies moet worden gevraagd bij Veilig Thuis of een letseldeskundige.

Consult bij zorgadviesteam

Voor het bespreken in het zorgadviesteam wordt een intakegesprek met de ouders en/of aandachtsfunctionaris gevoerd door het maatschappelijk werk of een ander lid van het zorgadviesteam. Door de ouder continu te betrekken en mee in overleg te treden, is de kans groter dat de ouder gemotiveerd is om de situatie te verbeteren en/of hulp te aanvaarden.

Om het kind ‘open’ (niet anoniem) te bespreken in het zorgadviesteam en met andere externe deskundigen is schriftelijke toestemming van de ouder vereist. Indien de beroepskracht/aandachtsfunctionaris in het contact transparant en integer is, is de kans groot dat over deze zaken een open gesprek mogelijk is. In de meeste gevallen wordt toestemming door de ouder gegeven. Gespreksvaardigheid om in gesprek te gaan over zorgen en het vragen om toestemming van de ouder is een specifieke deskundigheid en kan door middel van scholing worden aangeleerd. Ook kan de beroepskracht/aandachtsfunctionaris advies krijgen van Veilig Thuis of het zorgadviesteam over het in gesprek gaan met de ouder. Indien de ouder weigert, kan dit een zorgelijk signaal zijn en moet het worden meegenomen in de weging (stap 4). Het kind kan overigens anoniem worden besproken wanneer de ouder geen toestemming heeft gegeven, maar dit verdient niet de voorkeur vanwege de eventuele vervolgacties.

Vanaf stap 2 is het raadzaam registratie in de Verwijsindex Risicojongeren te overwegen indien de kinderopvangorganisatie op dit systeem is aangesloten.

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd.


Stap 3: Gesprek met de ouder (en indien mogelijk met het kind)

De aandachtsfunctionaris bespreekt de signalen met de ouders, en indien mogelijk met het kind. De kinderopvangorganisatie kan er echter ook voor kiezen dat het gesprek door de beroepskracht wordt gevoerd, eventueel samen met aandachtsfunctionaris, bemiddelingsmedewerker of leidinggevende. In die gevallen wordt het gesprek altijd voorbereid met de aandachtsfunctionaris. Ook kan tijdens de voorbereiding ondersteuning worden gevraagd aan Veilig Thuis. In de voorbereiding is het van belang rekening te houden met emoties van de ouder(s) en het kind, zoals boosheid, verdriet en angst veroorzaakt door onmacht, loyaliteit, isolement en schaamte.

Voor het gesprek met de ouders (en eventueel het kind) kunnen de volgende stappen worden gevolgd:

  1. Leg de ouders (en eventueel het kind) het doel uit van het gesprek;
  2. Beschrijf de feiten die zijn vastgesteld en de waarnemingen die zijn gedaan, geef daarbij geen waardeoordeel of eigen interpretatie;
  3. Nodig de ouders uit om een reactie hierop te geven. Vraag hoe ouders dit ervaren. Ga respectvol om met de emoties;
  4. Kom pas na deze reactie zo nodig en zo mogelijk met een interpretatie van hetgeen er is gezien, gehoord en/of waargenomen. Leg uit waarom je het gedrag zorgelijk vindt: wat zijn de effecten voor het kind;
  5. Leg het gesprek vast en laat het indien mogelijk ondertekenen door alle betrokkenen.

In de meeste gevallen is het onduidelijk wat de oorzaken zijn van de signalen. Door ouders te informeren en informatie uit te wisselen over de ontwikkeling van hun kind, kunnen zorgen verduidelijkt, ontkracht of bekrachtigd worden. Nodig de ouders expliciet uit tot het geven van hun mening en vraag door over kindgerelateerde onderwerpen in de thuissituatie. Herkent de ouder de situatie? Hoe gedraagt het kind zich thuis? Hoe reageren de ouders daarop? Hoe gaat het opvoeden thuis? Hoe reageert het kind hierop? Hoe is de ontwikkeling van het kind tot nu toe verlopen? Wat vinden de ouders daarvan? Hoe ervaren de ouders de opvoeding en hun rol als ouders?

Indien de ouders de zorgen herkennen, kan een begin worden gemaakt met het onderzoeken van kansen en oplossingen. Ouders moeten vaak eerst worden gemotiveerd zodat de zorgen over hun kind kunnen worden gedeeld. Het helpt dan om ouders meer informatie te geven over de ontwikkeling van het kind en de effecten voor het kind in de huidige situatie. Vraag naar wat het met de ouders doet. Het benoemen van hun emoties kan de motivatie tot veranderen vergroten. Maak steeds duidelijk dat jullie beiden hetzelfde doel hebben: het beste voor het kind. Als ouders niet te motiveren zijn en de zorgen blijven ontkennen is het raadzaam Veilig Thuis om advies te vragen en een melding te overwegen. Ook kan Veilig Thuis betrokken worden als er zorgen zijn over huiselijk geweld waarbij ouders c.q. meerderjarige huisgenoten betrokken zijn.

Indien wordt besloten om ook met het kind zelf te spreken, is het van belang dat het kind zich veilig genoeg voelt om het gesprek te voeren (bijlage 6). Maak hierbij de afweging of het in het belang van het kind zelf is om dit gesprek te voeren. Hierover kan ook advies worden gevraagd aan Veilig Thuis. Beloof tijdens een dergelijk gesprek nooit geheimhouding, maar geef wel aan dat de signalen serieus zullen worden afgewogen. Belangrijk is ook dat het kind niet wordt ondervraagd, maar dat het kind met name de ruimte wordt gegeven om zijn verhaal te vertellen. Zie voor tips ook de handreiking participatie van kinderen 2018.


Stap 4: Wegen van het geweld en bij twijfel altijd raadplegen van Veilig Thuis

en

Stap 5: Beslissen aan de hand van afwegingskader

De beroepskracht weegt in samenwerking met de aandachtsfunctionaris op basis van de signalen, van het (extern) ingewonnen advies en van het gesprek met de ouders het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling. Daarnaast wordt de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling gewogen aan de hand van het afwegingskader en al dan niet in overleg met Veilig Thuis.

Voor de weging is het van belang dat in het dossier de signalen, de gesprekken en de stappen worden beschreven en vastgelegd die al zijn gezet. Bij twijfel over een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling is het verplicht om Veilig Thuis te raadplegen.

Veilig Thuis kan helpen een risicotaxatie (inschatting van risicofactoren) uit te voeren en kan helpen bepalen of het verstandig is zelf hulp te bieden of organiseren of een melding te doen.

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Leidt weging tot de conclusie dat er geen zorgen (meer) zijn, dan kan de Meldcode in stap 4 worden afgesloten.
Als de zorgen blijven bestaan dan wordt in stap 5 besloten, op basis van het afwegingskader, of melden noodzakelijk is én of het mogelijk is om passende hulp te organiseren.

Het afwegingskader
  • Afweging 1: Is melden noodzakelijk?
  • Afweging 2: Is zelf passende en toereikende hulp bieden of organiseren mogelijk?

Het is van belang dat beideafwegingen in deze volgorde worden genomen. Een

beroepskracht vraagt zich eerst af of melden noodzakelijk is, aan de hand het afwegingskader. Vervolgens besluit de signalerende beroepskracht of het bieden van hulp tot de mogelijkheden van zowel deze beroepskracht als de betrokkenen behoort. Wanneer melden volgens het afwegingskader noodzakelijk is, zal de tweede beslissingsvraag over eventuele hulp en aan welke voorwaarden deze moet voldoen, in overleg met Veilig Thuis worden beantwoord.

NB. Beroepskrachten in de kinderopvang hebben geen hulpverlenende rol. Zij kunnen echter wel hulp organiseren rondom een gezin. Hiervoor kan een beroep gedaan worden op samenwerkingspartners van de kinderopvangorganisatie. Beroepskrachten kunnen ouders daarnaast ondersteunen door bijvoorbeeld extra opvang te bieden aan de kinderen en uiteraard kunnen zij aan kinderen een veilige omgeving bieden. De kinderopvang kan van grote toegevoegde waarde zijn aangezien zij goed vinger aan de pols kunnen houden. Zij zien kinderen en ouders immers zeer regelmatig. Onderlinge samenwerking en afstemming tussen sectoren (bijvoorbeeld met het onderwijs) is hierbij erg belangrijk.

Meldnormen: in welke situaties moeten beroepskrachten melden?

Beroepskrachten moeten een melding doen bij Veilig Thuis in de volgende situaties:

Meldnorm 1: In ALLE gevallen van acute onveiligheid en/of structurele onveiligheid en disclosure.

Meldnorm 2: In alle ANDERE gevallen waarin de beroepskracht meent dat hij, gelet op zijn competenties, zijn verantwoordelijkheden en zijn professionele grenzen, in onvoldoende mate effectieve hulp kan bieden of kan organiseren bij (risico’s op) huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

Meldnorm 3: Wanneer een beroepskracht die hulp biedt of organiseert om betrokkenen te beschermen tegen het risico op huiselijk geweld en/of kindermishandeling, constateert dat de onveiligheid niet stopt of zich herhaalt.

Het afwegingskader in beeld

Op de volgende pagina worden de stappen van het afwegingskader toegelicht.


Heb ik op basis van de stappen 1 tot en met 4 van de meldcode een vermoeden van (dreiging van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling? Nee: Afsluiten en vastleggen in dossier Ja: Ga verder met afweging 2
Als wordt ingeschat dat er géén zorgen zijn over (een dreiging van) huiselijk geweld of kindermishandeling, sluit de beroepskracht het doorlopen van de meldcode af en vermeldt deze conclusie in het kinddossier. Een veelvoorkomende situatie is dat er wel zorgen zijn, maar dat deze zorgen geen (dreiging van) huiselijk geweld of kindermishandeling betreffen. Bijvoorbeeld omdat er kindproblematiek is waargenomen in combinatie met pedagogische onmacht van ouders, echter zonder dat dit de (emotionele) veiligheid van het kind bedreigt. Ook dan sluit de beroepskracht de meldcode af en noteert deze conclusie in hetzelfde dossier. Hulp kan vervolgens worden georganiseerd, geboden en geëvalueerd voor de gesignaleerde, niet tot onveiligheid leidende, problemen. Wanneer een beroepskracht op basis van de stappen 1 tot en met 4 van de meldcode een vermoeden heeft van (dreiging van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling volgt de tweede afwegingsvraag.
Meldnorm 1 Schat ik op basis van de stappen 1 tot en met 4 van de meldcode in dat er sprake is van acute onveiligheid en/of structurele onveiligheid? Nee: Ga verder met afweging 3 Ja: Melden bij Veilig Thuis. De afwegingen 3 tot en met 5 worden samen met Veilig Thuis doorlopen.

Ernstige onveilige en/of schadelijke situaties dienen áltijd gemeld te worden bij Veilig Thuis, ook wanneer een beroepskracht inschat dat hij en de organisatie mogelijkheden hebben om hulp te bieden of te organiseren. Met deze melding kan Veilig Thuis vroegere, maar ook eventuele toekomstige signalen van huiselijk geweld over de betrokkenen, combineren.
Meldnormen 2 en 3 Ben ik in staat effectieve hulp te bieden of organiseren om dreiging van (toekomstig) huiselijk geweld en/of kindermishandeling af te wenden? Bij acute onveiligheid en/of structurele onveiligheid wordt deze afweging samen met Veilig Thuis doorlopen. Nee: Melden bij Veilig Thuis Ja: Ga verder met afweging 4
Bij effectieve hulp rondom huiselijk geweld en/of kindermishandeling is veiligheid het hoofddoel. Goede hulp bij huiselijk geweld en/of kindermishandeling is gericht op alle leden in een (gezins)systeem: minderjarigen en volwassen, pleger(s) en slachtoffer(s). Er wordt met alle betrokkenen samengewerkt in het maken, evalueren en uitvoeren van veiligheids- en hulpplannen.
Aanvaarden de betrokkenen hulp om dreiging van (toekomstig) huiselijk geweld en/of kindermishandeling af te wenden en zijn zij bereid zich hiervoor in te zetten? Bij acute onveiligheid en/of structurele onveiligheid wordt deze afweging samen met Veilig Thuis doorlopen. Nee: Melden bij Veilig Thuis Ja: Hulp bieden of organiseren, ga verder met afweging 5.
In deze afwegingsvraag staan de mogelijkheden van de betrokkenen tot het aanvaarden van hulp bij (dreigend) huiselijk geweld en/of kindermishandeling centraal. Het gaat erom dat de betrokkenen, alle leden van het (gezins)systeem, maar ook het (bredere) netwerk van (informele) steunfiguren bereid en in staat zijn de voorgestelde hulp direct aan te gaan. In het afwegingskader leidt de vierde afwegingsvraag tot een melding indien hulp wordt afgehouden. Vaak is bij aanvang niet helemaal helder hoezeer de betrokkenen bereid en in staat zijn zich in te zetten. De redenen om de hulp te aanvaarden kunnen divers zijn. Hun motivatie kan vooral intrinsiek of extrinsiek van aard zijn. Ook de mogelijkheden van de betrokkenen en hun netwerk verschillen. Door direct en in samenwerking met de betrokkenen en ketenpartners veiligheidsafspraken en hulpverleningsafspraken te maken wordt vaak helder wat de bereidheid en de mogelijkheden van de betrokkenen zijn.
Leidt de hulp binnen de gewenste termijn tot de noodzakelijke resultaten ten aanzien van de veiligheid en/of het welzijn (herstel) van alle betrokkenen? Bij acute onveiligheid en/of structurele onveiligheid wordt deze afweging samen met Veilig Thuis doorlopen. Nee: (Opnieuw) melden bij Veilig Thuis. Ja: Hulp opstarten met afspraken over het volgen van toekomstige (on)veiligheid met betrokkenen en samenwerkingspartners.
De beantwoording van deze afwegingsvraag leidt tot een melding bij Veilig Thuis indien wordt vastgesteld dat hulp onvoldoende resultaat oplevert: (het risico op) onveiligheid duurt voort, onveiligheid herhaalt zich of hulp stagneert. Het gaat dus om situaties waarin hulpverleners hulp bieden bij zorgen over onveiligheid én de hulp binnen de gewenste termijn niet leidt tot de noodzakelijke resultaten ten aanzien van de veiligheid en het welzijn van de betrokkenen (en/of de ontwikkeling van minderjarigen) De problematiek ernstiger of groter blijkt dan verwacht De uitvoering van het veiligheid- en/of hulpverleningsplan is vastgelopen.

Om deze laatste afwegingsvraag zorgvuldig te beantwoorden is het nodig dat binnen de hulp die beroepskrachten bieden, duidelijk is afgesproken met betrokkenen uit het (gezins)systeem en met andere hulpverleners met wie wordt samengewerkt, aan welke doelen en resultaten wordt gewerkt. Hoe en door wie wordt vastgesteld of de veiligheid voldoende is bereikt? Hoe wordt de veiligheid gemonitord en gedurende welke periode? Wanneer sprake is van een acuut onveilige situatie of structureel onveilige situatie is het van belang dat, na het doen van een melding bij Veilig Thuis, in de eerste plaats met Veilig Thuis duidelijk is besproken en afgesproken wat de termijn is (in dagen, weken of maanden) waarbinnen specifiek genoemde resultaten ten aanzien van de veiligheid behaald moeten zijn.
Uitwerking meldnormen in vijf afwegingsvragen in stap 4 van de meldcode

Het is van belang dat goed wordt gekeken wanneer de vragen samen met Veilig Thuis moeten worden doorlopen. Als er sprake is van acute en/of structurele onveiligheid of disclosure, moet je melden bij Veilig Thuis en moeten de vragen drie tot en met vijf altijd met Veilig Thuis worden doorlopen.

Indien er sprake is van ‘weet het niet’, ga je uit van ‘Nee’.

Definities en voorbeelden acute, structurele onveiligheid en disclosure

In samenspraak met Veilig Thuis zijn de volgende definities en voorbeelden opgesteld. Onder iedere definitie staan een aantal praktijkvoorbeelden uit de kinderopvangsector.

Acute onveiligheid

Noodsituaties

Bij signalen die wijzen op acuut en zodanig ernstig geweld dat het kind of zijn gezinslid daartegen onmiddellijk moet worden beschermd, kunt u meteen advies vragen aan Veilig Thuis. Komt men daar, op basis van de signalen, tot het oordeel dat onmiddellijke actie is geboden, dan kan zo nodig in hetzelfde gesprek een melding worden gedaan zodat op korte termijn de noodzakelijke acties in gang kunnen worden gezet om de veiligheid van het kind zoveel mogelijk te waarborgen. In noodsituaties kan overigens ook contact worden gezocht met de Raad voor de Kinderbescherming en/of de politie om hulp worden gevraagd.

Definitie Een persoon is in direct fysiek gevaar, diens veiligheid is de komende dagen niet gegarandeerd en hij of zij heeft direct bescherming nodig. Toelichting Bij het afwegen van signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling schat een beroepskracht allereerst en voortdurend in of een betrokkene acuut (levens)gevaar loopt. Dit betreft de aanwezigheid van fysiek of seksueel geweld (met of zonder letsel) of, in geval van zorgafhankelijke kinderen of (oudere) volwassenen, de áfwezigheid van de meest basale verzorging (waaronder eten, drinken, kleding en onderdak) maar bijvoorbeeld ook het onnodig toedienen van medicijnen of het verrichten van onnodige zorg. Voorbeelden Door geweld toegebrachte verwonding die medische behandeling behoeft (Ernstig) letsel met een vermoeden dat dit is toegebracht, of een poging daartoe Poging tot verwurging Wapengebruik Geweld tijdens de zwangerschap (Vermoeden van) seksueel misbruik of seksueel geweld of seksuele exploitatie van kinderen jonger dan 18 jaar Acute bedreiging om zichzelf of een naaste (waaronder (ex)-partner, kinderen of familielid) te doden, ernstig letsel toe te brengen of hun vrijheid te benemen (familiedrama, eerwraak, vrouwelijke genitale verminking) Onthouden van zorg die acuut de gezondheid bedreigt van -9 maanden tot + 100 jaar, waaronder het onthouden van voedsel Als een ouder/verzorger (medische) klachten/aandoeningen bij een kind verzint/aandikt, (medische) onderzoeksgegevens betreffende bij het kind bestaande klachten en afwijkingen vervalst of in het kader van een onderzoek selectief verstrek of (medische) klachten en afwijkingen bij het kind daadwerkelijk veroorzaakt Vrijheidsbeperkende maatregel voor pleger loopt af zonder dat er afdoende veiligheidsmaatregelen genomen zijn Acuut onveilige situatie bestaat of zorg dreigt weg te vallen vanwege suïcidepoging, automutilatie, acuut psychiatrisch beeld, intoxicatie door alcohol of drugs Noodgedwongen vlucht van huis door (dreiging van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

Voorbeelden uit de praktijk van acute onveiligheid:

  • Van een kind op de buitenschoolse opvang is bekend dat de ouders in scheiding liggen en dat deze scheiding moeizaam verloopt. Aan het kind is dit merkbaar in gedrag: stil, terughoudend soms angstig. Dit gedrag is duidelijk veranderd. Op een dag zijn beide ouders aanwezig op de opvang tijdens het brengen en de situatie escaleert. Vader en moeder krijgen een woordenwisseling die leidt tot een fysieke confrontatie. Dit gebeurt voor de ogen van hun eigen kind, maar ook van andere kinderen.
  • ’s Morgens wordt een kind gebracht en je merkt dat hij erg stil is. Vader heeft geen tijd en komt niet binnen maar loopt meteen terug naar zijn auto en vertrekt naar zijn werk. Het kind begint te huilen en je merkt dat hij niet wil dat je hem optilt. Normaal wil hij altijd opgetild worden dus dit valt je direct op. Als je vraagt waarom je hem niet op mag tillen zegt hij ‘au’.
    Je tilt zijn truitje op en ziet een gesp van een riem op zijn ruggetje staan.
  • De ouders van een kind zijn uit elkaar. Op de dag dat moeder en hun kind zullen verhuizen, sluit vader moeder op terwijl haar baby op de opvang is. Moeder weet zich te bevrijden en haalt haar baby op, maar wil toch gewoon terug naar huis omdat ze zich vreselijk schaamt. We weten haar over te halen om eerst familie en vervolgens de politie te bellen zodat ze veilig kan verhuizen.

Structurele onveiligheid

Definitie Er is sprake van herhaling of voortduren van onveilige situaties of van geweld.
Toelichting Een voorgeschiedenis van huiselijk geweld of kindermishandeling is de belangrijkste voorspeller voor voortduren van onveiligheid (plegerschap en slachtofferschap) in de toekomst. In de afweging of sprake is van structurele onveiligheid is ten minste over de volgende factoren informatie nodig: herhaling van geweld/onveiligheid, oudersignalen en eventuele kindsignalen/signalen van slachtoffers.
Voorbeelden Minderjarigen die opgroeien bij ouders met zodanig ernstige problematiek ten gevolge van verstandelijke beperking, middelenverslaving, psychische problematiek dat de fysieke en emotionele veiligheid van het kind bij herhaling en/of voortdurend wordt bedreigd en de ontwikkelmogelijkheden van deze minderjarigen structureel ingeperkt worden. Vergelijkbare situaties met kwetsbare ouderen en een mantelzorger. Escalerende vormen van stalking in partnerrelaties.

Voorbeelden uit de praktijk van structurele onveiligheid:

  • Een ouder komt regelmatig haar kinderen halen van de opvang met een alcohollucht om haar heen. Aan de kinderen is qua gedrag niets merkbaar, maar het is wel al opgevallen dat ze er onverzorgd uitzien, te kleine schoenen dragen en ongezond eten en drinken. Bij navraag blijkt dat er soms voor de kinderen helemaal geen eten in huis is.
  • Je merkt al langere tijd van een kind dat hij liever bij jou wil blijven en echt niet naar huis toe wil. Als je vraagt waarom het hij niet naar huis wil geeft hij aan dat mama nooit tijd voor hem heeft en altijd alleen moet eten. Moeder is alleenstaand en heeft het financieel niet breed. Er zijn verschillende schulden en moeder moet alle dagen werken om rond te kunnen komen. Het komt dan ook wel eens voor dat moeder op het laatste moment in moet springen voor een collega en het opvangkind alleen moet eten en soms ook alleen naar bed moet gaan. Het kind is echter nog niet op een leeftijd dat het goed voor zichzelf kan zorgen en alleen thuis kan blijven. Moeder geeft aan dat het echt niet anders kan. Hoe kan zij immers anders nieuwe kleren of speelgoed kopen. Je hebt het al regelmatig met moeder besproken, maar ze neemt het in jouw ogen niet serieus.
  • Een kind in de peutergroep is met drie jaar en tien maanden nog niet zindelijk. Moeder heeft op aandringen van de pedagogische medewerkers hierover al eerder contact opgenomen met de ouder-kind adviseur, maar komt afspraken niet na omdat ze “druk is met een verhuizing”. Het gezin staat op school bekend als problematisch, maar de school heeft hier verder geen grip op, volgens de ib-er. Moeder maakt een chaotische indruk. De ib-er geeft aan dat ze er bij moeder “niet doorheen komt”. De basisschool wil de peuter niet toelaten als het kind met vier jaar niet zindelijk is. Het kind dreigt hierdoor tussen wal en schip te vallen, wat gezien de thuissituatie niet wenselijk is. Er komt opnieuw een gesprek met moeder en de ontwikkelingsconsulent van de kinderopvangorganisatie om te bespreken dat moeder de zindelijkheidstraining met hulp van de ouder-kind adviseur moet gaan oppakken. Als zij dit niet doet, wordt contact opgenomen met Veilig Thuis.
  • Op de voorschool is een kind met zeer lastig te hanteren en onveilig gedrag vertoont: volwassenen en andere kinderen pijn doen zonder aanwijsbare reden, op banken klimmen en er vanaf vallen, recht voor een kind in de zandbak gaan staan en zand in de ogen van het andere kind strooien, etc. Als dit met moeder wordt besproken, zegt zij dat er niets aan de hand is en dat het komt omdat de pedagogisch medewerkers niet streng genoeg zijn. Na veel moeizame gesprekken gaat zij akkoord met externe ondersteuning op de groep, maar ze wil beslist niet dat dit in het dossier wordt opgenomen, dan wel overgedragen aan de basisschool als het kind vier jaar wordt. Ook wil zij geen hulpverlening inschakelen of het kind verder laten onderzoeken.

Disclosure

Definitie Slachtoffers die uit zichzelf een beroepskracht om hulp vragen of zich uiten bij (mogelijk) huiselijk geweld en/of kindermishandeling
Toelichting Wanneer een slachtoffer, kind of volwassene, uit zichzelf een beroepskracht om hulp vraagt bij mogelijk huiselijk geweld en/of kindermishandeling of zich hierover uit zonder hulp te vragen, betekent dit veelal dat het (minderjarige) slachtoffer een acute crisis ervaart en vreest voor de veiligheid en/of het welzijn van zichzelf of gezinsleden. Het met onvoldoende voorbereiding met de ouders/pleger(s) bespreken van de (door het slachtoffer) geuite zorgen kan leiden tot (verergering van) situaties van acute of structurele onveiligheid. Dit geldt uitdrukkelijk ook voor specifieke vormen van huiselijk geweld zoals (ex)partnerstalking, huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en ouderenmishandeling. Een professionele norm tot melden betekent in dit geval zorgvuldige afstemming over de vervolgacties tussen de beroepskracht, Veilig Thuis en het slachtoffer.

Voorbeelden uit de praktijk van disclosure:

  • Je vangt als gastouder in het huis van de ouder op en speelt verstoppertje met de kinderen. Op het moment dat jij je wil gaan verstoppen zegt een kind dat je niet in de voorraadkast mag komen. Dit is namelijk voor stoute kindjes. Als je hem vraagt waarom het voor stoute kindjes is zegt hij dat hij altijd in de kast moet als hij niet luistert. Zijn grote zus komt eraan en zegt tegen het kind dat hij dat niet van papa en mama mocht zeggen en dat als hij het weer zegt hij vanavond weer in de kast wordt opgesloten. Dan moet je maar luisteren zegt zijn grote zus. Als je aan zijn zus vraagt of zij ook wel eens in de kast moet zegt ze dat ze nu altijd luistert maar haar broertje er wel in moet zitten in het donker.
  • Een peuter vertelt een verhaal over een boos familielid en dat hij pijn had. Na doorvragen blijkt dat hij aan zijn piemel had gezeten en volgens het familielid was dit heel erg stout. Het familielid heeft er daarom als straf sambal op gesmeerd.
  • Moeder komt naar het kinderdagverblijf met een blauw oog. Ze heeft een vage verklaring dat haar man haar per ongeluk geraakt heeft, omdat hij geschrokken was: moeder was per ongeluk op de hond gaan staan. Hun peuter vertelt later die dag dat hij gezien heeft dat vader een borstel naar moeder gegooid heeft. Dit wordt met moeder besproken. Moeder gaat ermee akkoord dat er een gesprek komt met haar, met vader en met een pedagogisch medewerker van de voorschool.

Wanneer is hulpverlening (ook) mogelijk?

Nadat is besloten of een melding noodzakelijk is zal ook worden besloten, bij voorkeur door de aandachtsfunctionaris, of de beroepskracht hulp kan bieden/organiseren (zie ook de opmerking hierover op pagina 13). Daarvoor gelden de volgende vereisten:

Vereisten voor het organiseren of bieden van goede hulp bij geweld:

  • Er is voldoende zicht op (on)veiligheid
  • Er is voldoende zicht op onveilige gebeurtenissen in het verleden (waaronder eerdere meldingen)
  • Alle betrokken beroepskrachten hebben de focus op het stoppen van geweld en een (duurzaam) herstel van de veiligheid. Er wordt gewerkt aan het herstel van directe veiligheid en het wegnemen van de oorzaken van geweld
  • Hulp is gericht op het versterken van de veerkracht en het herstel van de schade die is veroorzaakt door (de dreiging van) huiselijk geweld en/of kindermishandeling bij de betrokkene(n)
  • Er is sprake van een gezamenlijke analyse en plan met doelen en evaluatiemomenten van de beroepskrachten. Dit plan is op maat gemaakt met alle betrokkenen binnen het gezin of huishouden, waarbij de doelen van begeleiding en/of hulpverlening helder zijn gesteld
  • Indien meerdere beroepskrachten betrokken zijn, zijn er afspraken over samenwerking en casusregie op de veiligheid (en multidisciplinaire) hulpverlening.


Hulp bieden/organiseren is onvoldoende mogelijk indien de beroepskracht binnen de (samenwerkings)mogelijkheden van diens organisatie:

  • Onvoldoende zicht heeft op (on)veiligheid in het heden
  • Onvoldoende zicht kan krijgen op onveilige gebeurtenissen in het verleden (waaronder eerdere meldingen)
  • Onvoldoende mogelijkheden heeft om passende en samenhangende hulp te bieden met veiligheid als resultaat
  • Constateert dat onveiligheid niet stopt of zich herhaalt.

3. Wettelijke verplichtingen

3.1. Beroepsgeheim en wettelijk meldrecht

Algemene zwijgplicht
Iedere beroepskracht die individuele cliënten3 (jeugd)hulp, zorg, steun of een andere vorm van begeleiding biedt heeft een beroepsgeheim. Dit geldt ook voor beroepskrachten in de kinderopvang. Deze zwijgplicht, zoals het beroepsgeheim ook wel wordt genoemd, verplicht de beroepskracht om, kort gezegd, geen informatie over kinderen en ouders aan derden te verstrekken, tenzij daarvoor toestemming bestaat. Voor de kinderopvang geldt dat hiervoor dus toestemming van ouders noodzakelijk is. Doel van het beroepsgeheim is de drempel voor de toegang tot de hulpverlening zo laag mogelijk te maken en de cliënt het vertrouwen te geven dat hij vrijuit kan spreken. Het beroepsgeheim of de zwijgplicht is een belangrijke voorwaarde voor effectieve hulpverlening. De vertrouwensrelatie is van wezenlijk belang. Toch kunnen er situaties zijn waarin de problematiek zo ernstig is dat het doorbreken van het beroepsgeheim noodzakelijk is. Dit is het geval bij ernstige vormen van huiselijk geweld of kindermishandeling, waarbij de betrokkenen zelf niet of onvoldoende mee kunnen of willen werken.

Wettelijk meldrecht

Iedere beroepskracht met een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht heeft het wettelijk recht om, zo nodig zonder toestemming van (de ouders van) hun cliënt, vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld, bij Veilig Thuis te melden. Daarnaast omvat het meldrecht het recht voor de beroepskracht om, zonder toestemming van de cliënt, op verzoek van Veilig Thuis informatie over betrokkene te verstrekken. De regels voor het verbreken van het beroepsgeheim gelden voor alle situaties waarin een cliënt zich in een ernstige situatie bevindt.

Voor een zorgvuldige besluitvorming is het noodzakelijk dat de beroepskracht de situatie, voordat hij zijn besluit neemt, bespreekt met een deskundige collega en zo nodig ook (op basis van anonieme cliëntgegevens) advies vraagt aan Veilig Thuis. Verder is het van belang dat de aanwezigheid van voldoende relevante feiten of signalen en zorgvuldige verzameling van deze feiten en signalen aantoonbaar is, en dat er een zorgvuldige en concrete afweging van belangen is geweest.

NB: Het wettelijk meldrecht geldt ook als er alleen meerderjarigen bij het huiselijk geweld zijn betrokken.

3.2. Verantwoordelijkheid

In de meldcode dient de organisatie vast te leggen wie binnen de organisatie de stappen doorloopt. In bijlage 7 is opgenomen wie welke verantwoordelijkheden heeft binnen een kinderopvangorganisatie. Deze verantwoordelijkheden kunnen worden vertaald naar de eigen organisatie. Daarnaast moet de organisatie in de meldcode vastleggen wie eindverantwoordelijk is voor de beslissing om wel of geen melding te doen.

Jaarlijks overleg

In de meldcode dient de organisatie vast te leggen dat een van de aandachtsfunctionarissen minimaal eenmaal per jaar overleg voert met de directie of de bestuurder van de organisatie om, op basis van een kort schriftelijk jaarverslag van de aandachtsfunctionaris, te bezien op welke wijze de implementatie en de werking van de meldcode in het komend jaar kan worden bevorderd en welk aandeel de directie/bestuurder en de aandachtsfunctionaris hierin zullen hebben.

Overleg over scholing van de medewerkers

In het jaarlijks overleg, zoals hierboven bedoeld, adviseert de aandachtsfunctionaris in ieder geval ook over de wijze waarop de directie/bestuurder in het komend jaar vorm zou kunnen geven aan zijn in de wet vastgelegde verantwoordelijkheid voor scholing van de medewerkers die met de meldcode moeten werken.

3.3. Documentatie en vertrouwelijkheid binnen de meldcode

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen schriftelijk vastgelegt. Binnen kinderopvangorganisaties dienen er afspraken te worden gemaakt wie hiervoor verantwoordelijk is. Dit geldt voor iedere stap bij het doorlopen van de meldcode. Tevens is het van belang dat er met de gegevens vertrouwelijk wordt omgegaan.

In het geval van signalen die kunnen duiden op kindermishandeling wordt geadviseerd dit in het kinddossier op te nemen (zie bijlage 8). Het kinddossier wordt bewaard in een gesloten kast of digitaal achter een wachtwoord. Gespreksverslagen kunnen door betrokkenen worden ondertekend.

3.4. Deskundigheid eergerelateerd geweld/meisjesbesnijdenis

Er gelden specifieke aandachtspunten als er sprake is van (een vermoeden van) eergerelateerd geweld. Zo dient men in deze zaken altijd een deskundige te raadplegen, omdat het collectieve karakter van deze vorm van geweld specifieke expertise vraagt. U kunt een op het gebied van eergerelateerd geweld deskundige raadplegen of Veilig Thuis.

Bij acute bedreiging van de veiligheid worden de stappen versneld, zo nodig binnen een uur. Denk hierbij aan (vermoedens van) een gedwongen huwelijk, achterlating, eerwraak die op (zeer) korte termijn dreigt plaats te vinden. Niet ingrijpen kan leiden tot moeilijk of niet omkeerbare situaties. Neem in dergelijke gevallen direct contact op met een aandachtsfunctionaris eergerelateerd geweld bij de politie of een andere in uw eigen meldcode vermelde deskundige op dit specifieke terrein.

3.5. Verwijsindex risicojongeren

De verwijsindex heeft tot doel om beroepskrachten uit verschillende organisaties die met hetzelfde kind te maken hebben met elkaar in contact te brengen als zij beiden risico’s signaleren met betrekking tot, kort gezegd, een veilige ontwikkeling naar volwassenheid van het kind. Doel daarvan is te komen tot een gezamenlijke aanpak van de problematiek van het kind en zijn gezin. De organisatie moet zijn medewerkers op de hoogte stellen van de meldingsprocedure voor de Verwijsindex Risicojongeren. Dit geldt alleen voor organisaties die bevoegd zijn een melding te doen in dit systeem.

4. Na de melding

Een melding is geen eindpunt. Als de kinderopvangorganisatie een melding doet bespreekt de beroepskracht/aandachtsfunctionaris in zijn contact met Veilig Thuis ook wat hij/zij zelf, na de melding (binnen de grenzen van zijn gebruikelijke taakuitoefening) kan doen om het kind of de gezinsleden te beschermen en te ondersteunen. De betrokkenheid van de beroepskracht bij het kind en ouders en mogelijke gezinsleden houdt niet op na de melding. Er wordt verwacht dat de beroepskracht, naar de mate van zijn mogelijkheden, het kind blijft ondersteunen en beschermen. Uiteraard gebeurt dit in overleg met Veilig Thuis om zo tot een gemeenschappelijke aanpak te komen.

Veilig Thuis houdt degene die de melding heeft gedaan op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek en van de acties die in gang worden gezet.

Wanneer er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling in de thuissituatie van één van de kinderen van de kinderopvangorganisatie kan dit ook impact hebben op de (andere) beroepskrachten en andere kinderen. Het is belangrijk dat de betreffende kinderopvangorganisatie hier aandacht aan besteedt, bijvoorbeeld in teamoverleggen of tijdens intervisie.

4.1. Interne evaluatie

Het is belangrijk dat de toepassing van de meldcode systematisch wordt geëvalueerd. Dit kan de aandachtsfunctionaris, leidinggevende en/of directie op zich nemen. Aangeraden wordt dat de uitvoering van de evaluatie door een ander wordt gedaan dan degene die zelf actief binnen het proces is geweest. Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht.

Geanonimiseerde gegevens met betrekking tot het vermoeden van kindermishandeling worden geregistreerd. Deze gegevens worden door de directie op een centraal punt bewaard. De gegevens worden geregistreerd en bewaard om bijvoorbeeld in kaart te kunnen brengen hoe vaak vermoedens van kindermishandeling binnen de gehele kinderopvangorganisatie voorkomen en op welke wijze daarmee wordt omgegaan.

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd.

Deel 2. Meldplicht bij een vermoeden van een geweld- of zedendelict door een medewerker

1. Inleiding

Sinds juli 2013 geldt er een meldplicht in de kinderopvang wanneer er aanwijzingen bestaan van een geweld- of zedendelict tegen een kind door een medewerker. Deze meldplicht houdt in dat de houder dit moet melden bij de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. De vertrouwensinspecteur overlegt met de houder of er aangifte moet worden gedaan bij de politie. Zo ja, dan onderzoekt de politie of de werknemer het misdrijf heeft gepleegd.
Medewerkers moeten bij aanwijzingen van een geweld- of zedendelict tegen een kind door een collega contact opnemen met hun werkgever. Vermoedt de medewerker dat de houder zich hier schuldig aan maakt, dan moet de medewerker aangifte doen bij de politie (zie 1.1.). Ouders kunnen met aanwijzingen van geweld tegen een kind ook contact opnemen met de vertrouwensinspecteur.
Het is aan de houder (= het bevoegd gezag binnen de kinderopvangorganisatie) om te regelen of de houder zelf in contact treedt met de vertrouwensinspecteur of dat een leidinggevende (bijvoorbeeld een locatiemanager of directeur) dat namens hem/haar doet. Daar waar ‘houder’ in het stappenplan staat, kan daarom ook de gedelegeerde persoon worden gelezen.

1.1. Melding door een medewerker over de houder zelf

Indien de medewerker aanwijzingen heeft dat de houder zelf een geweld- of zedendelict begaat (of heeft begaan) en een kind hiervan het slachtoffer is, dan is de medewerker verplicht tot het doen van aangifte bij de politie.
Hij/zij kan hierover in overleg treden met de vertrouwensinspecteur. De vertrouwensinspecteur kan de medewerker begeleiden bij het doen van aangifte.

1.2. Melding door een ouder over een medewerker of leidinggevende

Indien een ouder aanwijzingen heeft dat een medewerker of leidinggevende een geweld- of zedendelict begaat (of heeft begaan) en een kind hiervan het slachtoffer is, dan kan de ouder contact opnemen met de vertrouwensinspecteur. Daarnaast heeft de ouder de (reguliere) rechtsplicht om bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit aangifte te doen bij de politie.
De vertrouwensinspecteur zal de ouder adviseren om contact op te nemen met een leidinggevende van de kinderopvanginstelling. Betreft het de leidinggevende dan is het advies om contact op te nemen met de houder. Zodra de kinderopvangorganisatie door de ouder is geïnformeerd, ontstaat voor hem/haar de meldplicht.

1.3. Melding door een ouder over een gastouder/volwassen huisgenoot

De situatie binnen de gastouderopvang wijkt af van de situatie in een kindercentrum. De gastouder werkt alleen, er is in de meeste gevallen geen arbeidsrelatie met het gastouderbureau en vaak is er regelmatig een volwassen huisgenoot aanwezig in de woning waar de kinderen worden opgevangen. Hoewel de bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau de gastouder begeleidt, is de kans op signalering door de bemiddelingsmedewerker zelf gering vanwege haar/zijn beperkte aanwezigheid tijdens opvanguren. De melding van een vermoeden van een mogelijk geweld- of zedenmisdrijf zal daarom in de praktijk vooral worden gedaan door de ouder. Zie hiervoor paragraaf 1.2.

1.4. Leeswijzer

Dit deel gaat eerst in op het stappenplan wanneer er een vermoeden bestaat dat een medewerker een geweld- of zedendelict heeft gepleegd tegen een kind. Daarnaast komen er preventieve maatregelen aan bod.

2. Stappenplan bij een vermoeden van een geweld- of zedendelict door een medewerker

Onderstaande stappen worden in de volgende paragraaf toegelicht.


Stap 1a In kaart brengen van signalen De beroepskracht: Observeert Brengt signalen in kaart (zie bijlage 3, 4 en 9) Documenteert




Stap 1b Direct melding doen van vermoeden bij de houder De beroepskracht: Is verplicht het vermoeden van een geweld- of zedendelict door een collega jegens een kind direct bij de houder te melden (tenzij het vermoeden de houder betreft)




Stap 2 In overleg treden met vertrouwensinspecteur De houder: Moet direct contact leggen met een vertrouwensinspecteur (overlegplicht) indien hij/zij aanwijzingen heeft dat een collega een geweld- of zedendelict begaat of heeft begaan jegens een kind Krijgt advies van de vertrouwensinspecteur over al dan niet doen van aangifte Documenteert




Stap 3 Aangifte doen De houder: Is verplicht bij redelijk vermoeden aangifte te doen bij de politie (aangifteplicht) Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief Legt een draaiboek aan Raadpleegt de GGD Regelt ondersteuning voor kind en ouders Volgt het ingestelde onderzoek van de politie Documenteert





Stap 4 Handelen naar aanleiding van onderzoek politie De houder: Rehabiliteert en/of Geeft waarschuwing af en/of Neemt arbeidsrechtelijke maatregelen Documenteert








Stap 5 Nazorg bieden en evalueren De houder: Biedt nazorg aan ouders en kinderen Biedt nazorg aan beroepskrachten Organiseert ouderavonden Verwijst door naar externe hulp Evalueert de procedures Documenteert



2.1. Toelichting op het stappenplan

Stap 1A: Signaleren

De beroepskracht of bemiddelingsmedewerker heeft een vermoeden of een signaal opgevangen of iemand laat doorschemeren dat er iets niet goed zit in de relatie tussen het kind en een collega werkzaam binnen de kinderopvangorganisatie.

De signalerende beroepskracht zal eerder ongewenste omgangsvormen van een collega naar een kind signaleren dan direct misbruik constateren. Niet in alle gevallen waarin beroepskrachten menen dat er niet goed met kinderen wordt omgegaan door een collega, is er sprake van een mogelijk geweld- of zedendelict. Desondanks mag niet aan deze signalen voorbij worden gegaan en zal onderzocht moeten worden wat er bij het kind wordt gesignaleerd.

De beroepskracht of bemiddelingsmedewerker dient altijd direct de houder op de hoogte te stellen van zijn/haar twijfels en niet zelf een afweging te maken.

Vermoedens zijn er in uiteenlopende gradaties. Als de beroepskracht of bemiddelingsmedewerker zich met een vermoeden over een collega geconfronteerd ziet, moeten de volgende acties ondernomen worden:

  • Raadpleeg de signalenlijsten in bijlage 3, 4 en 9
  • Documenteer wat is waargenomen
  • Leg het signaal direct bij de houder neer

Stap 1B: Direct melding doen van vermoeden van geweld- of zedendelict jegens een kind bij houder

Wanneer een beroepskracht of bemiddelingsmedewerker vermoedt dat een collega binnen de kinderopvangorganisatie zich schuldig maakt aan kindermishandeling moet de beroepskracht of bemiddelingsmedewerker dit direct melden bij de houder. Deze stap wordt zorgvuldig gedocumenteerd.

In het stappenplan wordt er van uitgegaan dat een beroepskracht of een bemiddelingsmedewerker een mogelijk vermoeden van kindermishandeling door een collega direct meldt bij de houder. In de praktijk kunnen ook de volgende personen deze melding van vermoeden van kindermishandeling door een medewerker doen:

  1. Melding door het kind

Als de melding van een geweld- of zedendelict afkomstig is van een kind, is opvang en steun voor het kind het eerste aandachtspunt. De beroepskracht bij wie het slachtoffer de klacht meldt, is verplicht dit meteen te melden bij de houder. Deze laat weten discreet te zullen handelen, maar belooft geen geheimhouding aan het kind. Naast Veilig Thuis worden zo nodig anderen ingeschakeld voor hulp. De ouders van het betrokken kind worden geïnformeerd. Aan de ouders wordt eveneens opvang en steun geboden. Het waarborgen van het gevoel van veiligheid van het kind is het uitgangspunt van dit handelen.

  1. Melding door de ouder

Als de melding van de ouders komt, moet deze melding altijd serieus worden genomen. Feiten en constateringen zullen bij ouders worden nagevraagd. De beroepskracht geeft de melding direct door aan de houder. De ouder kan bij een redelijk vermoeden ook zelf contact opnemen met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.

  1. Melding door derden

Als de melding van derden komt, dient uitgezocht te worden over welke informatie deze persoon/personen precies beschikt/beschikken en waarop deze informatie is gebaseerd. De beroepskracht geeft de melding door aan de houder.

Melding over leidinggevende

Wanneer de melding van toepassing is op de leidinggevende dient door de constaterende beroepskracht direct de houder te worden ingeschakeld.

Melding over de houder/directie

Een bijzondere situatie betreft het geval dat het vermoeden het gedrag van de houder/directie zelf betreft. Het gaat hierbij immers om de situatie waarin het niet meer mogelijk is om intern hogerop melding te doen. In dat geval is de constaterende beroepskracht verplicht om aangifte te doen bij de politie. De beroepskracht kan hierover in overleg treden met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. De vertrouwensinspecteur kan de beroepskracht begeleiden bij het doen van aangifte.

Stap 2: In overleg treden met vertrouwensinspecteur

De houder is verplicht om direct in overleg te treden met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.

De vertrouwensinspecteur gaat samen met de houder na of er een redelijk vermoeden bestaat en adviseert de houder over aangifte. Wanneer er geen sprake is van een redelijk vermoeden, is nader onderzoek redelijkerwijs niet aan de orde. De houder zal in gesprek gaan met betrokkenen om de mogelijk verstoorde werkhouding te herstellen. Indien de uitkomst is dat er een redelijk vermoeden bestaat van een gewelds- of zedendelict dan heeft de houder een aangifteplicht.

De houder is verantwoordelijk voor de registratie in deze stap.

Aangifteplicht voor houder

Indien de houder aangifte doet, treedt de vertrouwensinspecteur terug. Indien de houder weigert om aangifte te doen terwijl de vertrouwensinspecteur concludeert dat er een redelijk vermoeden bestaat, geldt de volgende escalatieladder:

  1. Coördinator vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs probeert de houder te overreden
  2. Hoofdinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs probeert de houder te overreden
  3. Hoofdinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs legt contact met de burgemeester (het college van B&W) van de betreffende gemeente
  4. De burgemeester zal de (zeden)politie inschakelen dan wel andere activiteiten vanuit zijn bevoegdheden initiëren.

NB. Het is aan de houder om te regelen of de houder zelf meteen in contact treedt met de vertrouwensinspecteur of dat een leidinggevende of locatiemanager dat namens de houder doet.

Stap 3: Aangifte doen

Indien na het overleg met de vertrouwensinspecteur blijkt dat er een redelijk vermoeden bestaat van een geweld- of zedendelict, dan heeft de houder een meldplicht.

Als deze stap wordt gezet, is er vanzelfsprekend nog steeds geen sprake van ‘schuld’ van de beroepskracht over wie het vermoeden is geuit: ‘beschuldigd’ staat niet gelijk aan ‘schuldig’.

In geval van een reëel vermoeden neemt de houder, naast het doen van aangifte, de volgende maatregelen:

  1. Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief
  2. Legt een draaiboek aan
  3. Raadpleegt Veilig Thuis en/of lokale GGD
  4. Regelt opvang van en/of ondersteuning voor kind(eren) en ouders

a. Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief

In geval van een reëel vermoeden van een mogelijk geweld- of zedenmisdrijf, wordt de betreffende betrokken persoon in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief gesteld.

Als het een gastouder betreft, is er meestal geen sprake van een arbeidsrelatie tussen gastouder en gastouderbureau. De houder dient, omdat het een vermoeden betreft, maatregelen te treffen die er voor zorgen dat de betreffende gastouder gedurende het onderzoek geen kinderen opvangt. Daarnaast dienen de maatregelen zodanig te zijn dat een gastouder eveneens gerehabiliteerd kan worden indien uit het onderzoek van de politie blijkt dat de vermoedens niet juist zijn. Ook is het van belang mee te nemen dat een gastouder bij meerdere gastouderbureaus kan zijn ingeschreven. Bovenstaand geldt ook voor een vrijwilliger binnen de kinderopvangvoorziening.

b. Draaiboek aanleggen

De houder, of degene die in opdracht van de houder met deze taak belast is, draagt zorg voor een zorgvuldige procedure en legt een draaiboek aan (zie bijlage 10).

c. Raadplegen Veilig Thuis en/of GGD

Veilig Thuis kan de kinderopvangorganisatie adviseren en ondersteuning bieden. Ook de GGD kan worden geraadpleegd. Voor adressen van de lokale GGD zie de sociale kaart in bijlage 2.

d. Het regelen van opvang voor kind(eren) en ouders

  • Voor de ondersteuning voor het kind en de ouders kan een beroep worden gedaan op een instelling als de GGD of Veilig Thuis. (Het calamiteitenteam van) GGD is gespecialiseerd in het begeleiden van organisaties bij calamiteiten. In overleg met ouders en GGD en/of Veilig Thuis, wordt bezien of de opvang in de kinderopvangorganisatie kan worden gecontinueerd dan wel dat er een andere oplossing moet worden geboden
  • De kinderopvangorganisatie informeert de ouders van het betreffende kind over de mogelijkheid aangifte te doen bij de politie
  • De houder of directie houdt contact, toont betrokkenheid en informeert de ouders regelmatig over de voortgang van het onderzoek en andere zaken die voor de ouders van belang zijn
  • De ouders van de overige kinderen moeten worden geïnformeerd. Er kan gekozen worden om kinderen elders onder te brengen. Veilig Thuis kan worden ingeschakeld voor advies hoe bijvoorbeeld te handelen met de eigen kinderen van de beroepskracht.

Na het doen van aangifte stelt de politie in de regel een onderzoek in. De politie voert gesprekken met alle betrokkenen. Het initiatief voor het instellen van een onderzoek ligt bij de politie. De houder en directie dienen het onderzoek van de politie te volgen en zelf geen stappen te ondernemen die indruisen tegen de bewijslast van de politie.

Stap 4: Handelen naar aanleiding van het onderzoek van de politie

Het onderzoek van de politie kan leiden tot verschillende uitkomsten. Afhankelijk van deze uitkomsten heeft de houder, directie of leidinggevende verschillende mogelijkheden om te handelen.

Rehabilitatie van de medewerker

De politie kan op grond van het verrichte onderzoek constateren dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van een geweld- of zedendelict. De betrokken beroepskracht, die voor de duur van het onderzoek geschorst of op non-actief was gesteld, wordt door de houder of directie van de organisatie in zijn functie in ere hersteld. In een dergelijke situatie moeten het belang van de beroepskracht en het algemeen belang worden afgewogen en zou het bijvoorbeeld wenselijk kunnen zijn de betreffende beroepskracht binnen de kinderopvangorganisatie over te plaatsen.

Indien na het onderzoek van de politie blijkt dat er een klacht is ingediend op valse gronden, kan de directie de betrokken beroepskracht een rehabilitatietraject aanbieden. De directie kan dan tevens maatregelen nemen tegen degene die valselijk een beschuldiging heeft geuit. Dit kan variëren van de eis dat excuses worden aangeboden, tot schorsing of tot verwijdering.

Waarschuwing afgeven

De houder of directie kan besluiten tot het geven van een schriftelijke waarschuwing, met de mededeling dat herhaling van het ongewenste gedrag arbeidsrechtelijke gevolgen heeft. Die waarschuwing kan dan worden opgenomen in het personeelsdossier.

Arbeidsrechtelijke maatregelen

Wanneer de houder of directie constateert dat er op grond van het verrichte onderzoek van de politie aanleiding is om aan te nemen dat kindermishandeling heeft plaatsgevonden, neemt de houder/directie maatregelen van arbeidsrechtelijke aard, zoals ontslag wegens een dringende reden op grond van art. 677 en art. 678 boek 7 BW, of ontbinding van de arbeidsovereenkomst via de kantonrechter (art. 685 boek 7 BW).

In het geval dat het een gastouder betreft, dient de overeenkomst tussen het gastouderbureau en de gastouder per direct te worden beëindigd, evenals de overeenkomst tussen de gastouder en ouder. In geval er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen de gastouder en ouder, dan geldt ontslag zoals boven beschreven.

In het geval dat het een vrijwilliger betreft, wordt de samenwerking per direct opgezegd.

Alle beslissingen worden zorgvuldig afgewogen en zorgvuldig geregistreerd door de houder of directie.

Stap 5: Nazorg bieden en evalueren

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie nazorg biedt aan alle betrokkenen. Ook het evalueren van de genomen stappen is belangrijk om in mogelijke toekomstige situaties adequaat te kunnen handelen.

Nazorg

Nazorg aan betrokken ouders en hun kinderen kan worden geboden door middel van ouderavonden, het uitnodigen van deskundigen daarbij of specifieke doorverwijzing. De kinderopvangorganisatie kan zich hier in laten adviseren door de GGD. Voor de kinderen kan, als dit nodig is of als de ouders van de kinderen dit nodig achten, extra hulp worden ingezet.

Het is belangrijk om bijzondere aandacht te hebben voor de psychische belasting van de overige beroepskrachten naar aanleiding van bovenstaand traject. Wanneer er getuigen zijn onder de beroepskrachten kan met hen apart worden besproken wat nodig is om het gebeurde te verwerken. Bij hen kunnen gevoelens van boosheid, onmacht, verdriet, schaamte en schuldgevoel een rol spelen. Andere beroepskrachten kunnen ook kampen met deze gevoelens. Hier kan aandacht aan worden besteed in de teamoverleggen en daar waar nodig ook individueel.

Als binnen een kinderopvangorganisatie een incident plaatsvindt, is de kans groot dat ook de media hier van op de hoogte raken. Het is verstandig van tevoren zorgvuldig te overwegen hoe er wordt omgegaan met de pers (zie bijlage 11).

Evalueren

Het is belangrijk het gehele proces en de verschillende stappen te evalueren. Dit is de verantwoordelijkheid van houder of directie.

  • De houder of directie evalueert met medewerkers dat wat er gebeurd is en de procedures die zijn gevolgd
  • Zo nodig wordt de zaak doorgesproken met andere betrokkenen
  • Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht
  • Geanonimiseerde gegevens met betrekking tot het vermoeden van kindermishandeling worden gedocumenteerd. Deze gegevens worden door de directie op een centraal punt bewaard
  • Blijf alert op signalen. Mogelijk zijn er meer slachtoffers.

3. Preventieve maatregelen

Vanuit de Wet kinderopvang is het een vereiste voor dagopvang en bso dat het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en overige aanwezige volwassenen zoveel mogelijk wordt beperkt. De organisatie kan verschillende preventieve maatregelen nemen die het risico op grensoverschrijdend gedrag van een beroepskracht kunnen verminderen:

Scholing: ongewenste omgangsvormen en signalen van seksueel misbruik moeten worden opgemerkt. Beroepskrachten kunnen hierop geschoold worden.

Screening personeel: de wervings- en selectieprocedure van beroepskrachten moet strikt worden uitgevoerd. Screening van personeel door de werkgever moet beginnen bij de sollicitatieprocedure. Heeft de werknemer gaten in zijn/haar cv? Heeft hij goede referenties? Waarom is hij/zij weggegaan bij zijn vorige werkgever? Dit zijn allemaal vragen die beantwoord en beoordeeld moeten worden wil een kandidaat verder gaan in een procedure.

Transparant werken: informeer ouders tijdens het intakegesprek dat er wordt gewerkt met de meldcode. Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd wanneer er een vermoeden is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. Informeer ouders bij wie zij binnen de organisatie terecht kunnen. Dit zou bijvoorbeeld de aandachtsfunctionaris kunnen zijn.

Open cultuur: het moet gewoon zijn elkaar aan te spreken of te bevragen en te overleggen met de leidinggevenden over vermoedens. De kinderopvangorganisatie dient tijd in te plannen voor regelmatig overleg, werkbegeleiding en intervisie.

Deel 3. Seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling

1. Inleiding

Seksualiteit is een wezenlijk onderdeel van de ontwikkeling van jeugdigen naar volwassenheid. Binnen de kinderopvangorganisatie verdienen thema’s als intimiteit en seksualiteit professionele aandacht. Door op een goede manier aandacht te besteden aan het onderwerp seksualiteit kan de kinderopvangorganisatie niet alleen bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen, maar ook bijdragen aan het voorkómen van grensoverschrijdende seksuele incidenten.

Kinderen die naar de kinderopvang gaan, moeten in de eerste plaats fysiek veilig zijn en zich ook zo voelen, ook op het gebied van seksualiteit. Daarnaast hebben zij, afhankelijk van hun leeftijd en situatie, ondersteuning nodig bij hun ontwikkeling op het gebied van intimiteit en seksualiteit. Wat door kinderen én beroepskrachten ‘normaal’ wordt gevonden op het gebied van seksualiteit is steeds aan verandering onderhevig. Veel meer dan vroeger speelt de beeldvorming in de media daarbij een rol.

Binnen de kinderopvangorganisatie is het belangrijk dat beroepskrachten de kennis hebben en over vaardigheden beschikken om kinderen in hun ontwikkeling te begeleiden en daarmee ook in hun seksuele ontwikkeling.

Beroepskrachten vinden het vaak lastig jonge kinderen pedagogisch te begeleiden bij hun seksuele ontwikkeling. Hoe maak je het thema bespreekbaar en hoe voorkom je seksueel grensoverschrijdend gedrag? En, wat moeten beroepskrachten doen én laten bij vermoedens van seksueel grensoverschrijdend gedrag op de groep? Als beroepskrachten weten welke factoren binnen de groep seksueel grensoverschrijdend gedrag beïnvloeden, kunnen ze hierop inspelen om ongewenst gedrag te voorkomen.


1.1. Leeswijzer

In dit deel komt aan de orde wat te doen wanneer er een vermoeden bestaat van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. Er wordt aandacht besteed aan de seksuele ontwikkeling van kinderen en wanneer gedrag daadwerkelijk grensoverschrijdend is. Ook worden preventieve maatregelen beschreven.

2. Stappen bij signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling

Onderstaande stappen worden in de volgende paragraaf toegelicht.


Stap 1a In kaart brengen van signalen De beroepskracht: Observeert Brengt signalen in kaart (zie bijlage 3 en 4) Bespreekt signalen met collega’s en de leidinggevende Documenteert




Stap 2 Melden van het gedrag bij leidinggevende De beroepskracht: Meldt het gedrag bij de leidinggevende Brengt de ouders van de betrokken kinderen op de hoogte




Stap 3 Beoordelen ernst van het gedrag De leidinggevende: Raadpleegt Veilig Thuis en/of GGD Gaat in gesprek over het gedrag met ouders van zowel het kind dat het gedrag vertoont als met de ouders van de kinderen die ermee worden geconfronteerd Weegt de ernst van het gedrag: licht seksueel grensoverschrijdend gedrag: bespreken in het team, inschakelen externe hulp niet nodig; matig seksueel grensoverschrijdend gedrag: waarschuwing, inschakelen hulp; ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag: direct ingrijpen vereist, maatregelen conform stap 4. Documenteert (in het kinddossier)




Stap 4 Maatregelen nemen De houder: Stelt een intern onderzoek in Schakelt experts in zoals GGD en Veilig Thuis Organiseert zorg voor kinderen en ouders Gaat in gesprek met ouders van kind dat gedrag vertoont én met de ouders van kinderen die geconfronteerd werden met het gedrag over de te nemen maatregelen Documenteert





Stap 5 Beslissen en handelen De houder: Beslist naar aanleiding van het onderzoek over de opvang van het kind dat het gedrag heeft vertoond








Stap 6 Nazorg bieden en evalueren De houder: Biedt nazorg voor ouders, kinderen en beroepskrachten Organiseert ouderavonden Verwijst door naar externe hulp Evalueert de procedures Documenteert



2.1. Toelichting op de stappen

Stap 1: In kaart brengen van signalen

Wanneer er signalen zijn dat een kind of meerdere kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en dat een ander kind hier mee geconfronteerd is of slachtoffer van is geworden, is het belangrijk dat deze signalen in kaart worden gebracht en goed worden geïnterpreteerd. Soms zal iets vrij duidelijk zijn aan te merken als ontoelaatbare handeling, maar vaker zal het gaan om minder duidelijke signalen die niet direct te duiden zijn.

Het is belangrijk om deze signalen serieus te nemen. De beroepskrachten kunnen met elkaar onderzoeken wat zij bij de kinderen merken. Door met collega’s of de bemiddelingsmedewerker te overleggen en van gedachten te wisselen, kan een signaal beter worden beoordeeld. De volgende acties kunnen helpen de signalen te onderbouwen:

  • Raadpleeg de signalenlijst uit de handleiding (zie bijlage 3 en 4)
  • Bespreek de signalen met collega’s of de bemiddelingswerker, aandachtsfunctionaris, leidinggevende of gedragswetenschapper
  • Vraag een gesprek aan met de leidinggevende

Leg de mogelijke signalen vast (in het kinddossier, zie bijlage 8). Als de beroepskracht vervolgens twijfelt of concludeert dat er sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan is het belangrijk dit te melden bij de leidinggevende conform stap 2.

Stap 2: Melden van het gedrag

Wanneer de beroepskracht signalen heeft dat een kind of meerdere kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en dat een ander kind hiermee geconfronteerd is of slachtoffer van is geworden, dan is het belangrijk dit te melden bij de leidinggevende.

De ouders van de kinderen die het gedrag vertonen of ermee zijn geconfronteerd moeten op de hoogte worden gebracht.

Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert (in het kinddossier). Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen, dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Privacywetgeving dient hierbij in acht te worden genomen.

Stap 3: Beoordelen ernst van het gedrag

De leidinggevende is in overleg met de directie verantwoordelijk voor een eerste beoordeling van de voorgelegde situatie. Daarbij zal in het algemeen de beroepskracht die het gedrag heeft gemeld en eventueel collega’s, worden gehoord. Ook Veilig Thuis, CJG, ZAT of de GGD kan hiervoor worden ingeschakeld. Hierbij wordt de ernst van het gedrag bepaald.

Wanneer wordt geconstateerd dat er geen sprake is van leeftijdsadequaat gezond gedrag, wordt gecategoriseerd hoe ernstig het gedrag is. Bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dienen de ouders van zowel het kind dat het gedrag vertoont als het kind dat met het gedrag is geconfronteerd te worden geïnformeerd. Het is belangrijk om met ouders in gesprek te blijven gedurende het proces. Daarnaast dient bij alle vormen gekeken te worden of het seksueel overschrijdende gedrag een signaal is van onderliggende problematiek.

Er kunnen verschillende gradaties grensoverschrijdend gedrag worden onderscheiden:

  1. Licht seksueel grensoverschrijdend gedrag kan worden gezien als een noodzakelijke stap om normen en waarden te leren kennen en zal bij veel kinderen op bepaalde momenten in de ontwikkeling voorkomen. Het is nodig dat de beroepskracht dit gedrag begrenst, hierop reageert en hierover spreekt met ouders.
  2. Matig seksueel grensoverschrijdend gedrag is ontoelaatbaar; het is belangrijk om een duidelijk verbod in te stellen. Aan het kind moet worden uitgelegd dat dit gedrag niet mag en er moet worden uitgelegd waarom dit niet mag. De betrokken kinderen kunnen in de groep worden geobserveerd. Belangrijk is dat er met de kinderen wordt gecommuniceerd en dat ouders actief betrokken worden. De leidinggevende overlegt met Veilig Thuis, een gedragswetenschapper of externe hulpverlening of advies noodzakelijk is.
  3. Ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag vereist dat er direct wordt ingegrepen. Er moeten maatregelen worden genomen die kunnen garanderen dat het gedrag niet meer kan voorvallen. De houder dient ingelicht te worden om verdere stappen te kunnen ondernemen, ook omdat de houder eindverantwoordelijk is voor alle interne en externe communicatie. Bij ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag dient stap 4 te worden ingezet.

Ook voor deze stap geldt, dat alle signalen en stappen goed worden vastgelegd in het kinddossier.

Stap 4: Maatregelen nemen

De houder bepaalt welke maatregelen moeten worden genomen wanneer er sprake is van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag.

De volgende maatregelen kunnen worden genomen:

  1. Het instellen van een intern onderzoek. Het is belangrijk nauw samen te werken met expertorganisaties zoals Veilig Thuis, het zorgadviesteam en de GGD. Bij ernstige zaken is het aan te bevelen een onderzoeksteam te vormen waar vertegenwoordigers van de kinderopvangorganisatie en externe deskundigen deel van kunnen uitmaken. Dit onderzoeksteam kan het incident onderzoeken en de directie advies geven hoe te handelen. Het aanleggen van een draaiboek kan structuur bieden bij de uitvoer van het onderzoek (zie bijlage 10)
  2. Het regelen van ondersteuning voor het kind en de ouders
  3. Aanbieden van excuses voor falend toezicht/onveilige situatie vanuit de kinderopvang. Hierbij wordt tevens benadrukt dat wordt onderzocht hoe verbeteringen binnen de kinderopvangorganisatie kunnen worden doorgevoerd om mogelijke herhaling te voorkomen
  4. Aanbieden van opvang en professionele hulp voor alle kinderen en hun ouders die op welke wijze dan ook betrokken zijn geweest bij het grensoverschrijdende seksuele gedrag. Emotionele begeleiding van de direct betrokken ouders is noodzakelijk
  5. Indien een kind seksueel grensoverschrijdende handelingen heeft uitgevoerd bij een ander kind dan is het belangrijk gesprekken te voeren met beide partijen ouders en gezamenlijk te komen tot oplossingen. Creëer van beide partijen ouders ‘bezorgde ouders’ en zoek naar een gezamenlijk belang. De kinderopvangorganisatie vertegenwoordigt de belangen van alle kinderen. Dat kan betekenen dat de kinderopvangorganisatie beslissingen neemt die één van beide partijen niet zint. De kinderopvangorganisatie kan tegen het volgende dilemma aanlopen: gaat een kind van de kinderopvang af of niet? En is dat op basis van een besluit van de kinderopvangorganisatie of van de ouders (opzeggen plaatsingsovereenkomst)? Belangrijk is de ouders altijd te informeren over de gemaakte keuze en deze te beargumenteren
  6. Afscherming van het kind dat het grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond.

De leidinggevende en/of houder/directeur draagt zorg voor een zorgvuldige procedure en registreert dit in het betreffende kinddossier.


Stap 5: Beslissen en handelen

De beoordeling van het incident en het advies uit het (eventuele) interne onderzoek kunnen leiden tot verschillende uitkomsten. Afhankelijk van deze uitkomsten heeft de houder verschillende mogelijkheden om te handelen richting het kind dat het seksueel grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond.

  1. Het kind blijft op de groep

Wanneer de houder/directie constateert dat er op grond van het verrichte onderzoek geen aanleiding is aan te nemen dat het gedrag zich zal herhalen of dat de aanwezigheid van het kind volgens betrokken partijen bedreigend is voor andere kinderen, kan in overleg met betrokken ouders, worden besloten het kind op de betreffende groep van de kinderopvangorganisatie te laten.

  1. Het kind gaat naar een andere groep of kinderopvangorganisatie

De houder/directie kan besluiten dat het in het belang is van het kind en/of de kinderen die met het gedrag geconfronteerd zijn, dat het kind naar een andere groep binnen de betreffende kinderopvangorganisatie, naar een andere locatie of naar een geheel andere kinderopvangorganisatie gaat. De houder/directie kan hierin de ouders adviseren en eventueel contact opnemen met een andere kinderopvangorganisatie. Ook kunnen ouders zelf de conclusie trekken dat hun kind naar een andere locatie of kinderopvangorganisatie gaat.

  1. Het inzetten van hulp

Met advies van Veilig Thuis en in overleg met de ouders kan hulpverlening voor het kind worden ingezet.

  1. Melding bij Veilig Thuis

De houder/directie doet een melding bij Veilig Thuis (conform de meldcode in deel 1). Het gedrag van het kind kan namelijk ook op andere problematiek wijzen.

Stap 6: Nazorg bieden en evalueren

Aanbevolen wordt het personeel persoonlijk te informeren. Daarnaast kunnen alle betrokkenen zo spoedig mogelijk over het seksueel overschrijdende gedrag op de hoogte worden gebracht middels een brief of een gezamenlijke (ouder)bijeenkomst. De directie is verantwoordelijk voor de nazorg en de evaluatie.

Er kan informatie worden gegeven over de concrete maatregelen die getroffen zijn ten aanzien van het kind of de kinderen die met het gedrag geconfronteerd werden. Ook kan aangegeven worden welke concrete maatregelen er ten aan zien van het kind dat het gedrag vertoonde genomen zijn en het verdere verloop van het onderzoek.

Als bij een kinderopvangorganisatie een incident plaatsvindt, is er een kans dat ook de media hiervan op de hoogte raken. Het is verstandig van tevoren zorgvuldig te overwegen hoe hiermee zal worden omgegaan (zie bijlage 11).

Het is belangrijk het gehele proces en de verschillende stappen te evalueren:

  • De houder evalueert met beroepskrachten en eventueel andere betrokkenen wat er is gebeurd en de procedures die zijn gevolgd
  • Zo nodig wordt de zaak ook doorgesproken met andere (externe) betrokkenen
  • Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht
  • Geanonimiseerde gegevens met betrekking tot het seksueel grensoverschrijdend gedrag worden geregistreerd. Deze gegevens worden door de houder/directie op een centraal punt bewaard conform geldende privacywetgeving.

3. Seksuele ontwikkeling van kinderen en grensoverschrijdend gedrag

Ieder kind maakt in zijn algemene ontwikkeling een seksuele ontwikkeling door. In zijn eigen tempo, wanneer hij daar aan toe is, verkent hij zijn eigen lichaam en dat van anderen. Baby’s hebben intimiteit en liefdevolle aanraking nodig voor een gezonde ontwikkeling. Zij zijn heel zintuiglijk ingesteld. Huidcontact is belangrijk. Zo ontdekken zij hun lichaam. Naarmate ze ouder worden ontdekken ze verschillen tussen zichzelf en anderen en worden zij nieuwsgierig naar andere kinderen. Bij het verkennen van hun lichaam kunnen ook lustgevoelens ontstaan. Dit is een normaal onderdeel van de ontwikkeling. Peuters kunnen vanuit hun nieuwsgierigheid vragen stellen over thema’s als waar baby’s vandaan komen en doen onschuldige seksuele spelletjes zoals doktertje spelen. Dit hoort allemaal bij de seksuele ontwikkeling. Vaak is het voor volwassenen een meer beladen onderwerp dan voor kinderen. Het is dus van belang dat de opvoeder vanuit een ‘kinderbril’ het gedrag van het kind bekijkt. Hoort het bij de ontwikkeling en leeftijdsfase of niet?

Als twee kinderen samen spelen, is het van belang te kijken of het spel met wederzijdse instemming plaatsvindt. Ook is het belangrijk dat de kinderen in min of meer dezelfde fase zitten. Als er een groot leeftijdsverschil is tussen kinderen, zitten ze in verschillende ontwikkelingsfases en hebben dus ook andere behoeftes.

Als twee kinderen van vier jaar samen doktertje spelen, doen ze dat omdat ze alle twee in dezelfde fase zitten: een fase waarin ze hun lichaam en gevoelens aan het ontdekken zijn. Een ouder kind, bijvoorbeeld van tien jaar, dat met een kind van bijvoorbeeld vier jaar doktertje speelt scheelt in zijn seksuele ontwikkeling te veel jaar van het kind van vier. Een kind van tien jaar is die fase van ontdekking al lang voorbij. Hij is aan het begin van de puberteit en beleeft seksualiteit op een andere manier. ‘Te ver gaan’ is in dat geval seksueel grensoverschrijdend gedrag waarbij de oudste door zijn emotioneel en fysieke overwicht de ander tot handelingen aanzet die hij niet kan weigeren en/of waar de ander niet aan toe is. Bovendien kan er bij zo’n leeftijdsverschil ook sprake zijn van manipulatie waarbij de ander wordt gedwongen iets te doen wat hij niet wil.

Seksueel gedrag van kinderen wordt over het algemeen geaccepteerd binnen bepaalde grenzen. Maar die grenzen kunnen voor een ieder anders liggen. Dat is afhankelijk van de eigen waarden en normen van de beroepskracht, de waarden en normen van de kinderopvangorganisatie en/of de waarden en normen van de ouders. Het is belangrijk dat de beroepskrachten binnen de kinderopvangorganisatie hierover met elkaar in gesprek gaan en blijven.

Terminologie en definitie

Bij seksueel grensoverschrijdend gedrag gaat het om seksueel gerichte aandacht tot uiting komend in non-verbaal, verbaal of fysiek gedrag, dat zowel opzettelijk als niet opzettelijk kan zijn. De gedragingen worden door het kind dat ze ondergaat, als ongewenst ervaren. Meestal is er sprake van machtsongelijkheid tussen de kinderen. Degene die het ondergaat bepaalt of het gedrag ongewenst is. Dit kan van kind tot kind verschillend zijn. Bij seksuele intimidatie is er sprake van gedrag dat gekenmerkt wordt door eenzijdigheid, ongewenstheid of dwang.

Wanneer is seksueel gedrag grensoverschrijdend?

Bij het signaleren van grensoverschrijdend seksueel gedrag is het belangrijk dat de beroepskracht vertrouwt op zijn intuïtie, op zijn gevoel: wat is dit raar/wat is er met dit kind aan de hand? De signalenlijsten (bijlage 3 en 4) en de observatielijst (bijlage 5) kunnen als hulpmiddel dienen om de signalen in kaart te brengen. Het is belangrijk het kind zorgvuldig te observeren en na te gaan: waarom vind ik dit, wat zie ik nog meer bij dit kind? Een volgende essentiële stap is het bespreken van deze signalen met een collega, leidinggevende of aandachtsfunctionaris.

Ondanks het feit dat seksuele spelletjes of het verkennen van het lichaam door kinderen bij kinderen bij de gewone seksuele ontwikkeling horen, zijn er ook grenzen bij (seksueel getinte) spelletjes tussen kinderen onderling. Voor alle leeftijden geldt dat alle lichamelijke spelletjes waarbij kinderen elkaar pijn doen, te ver gaan.

Er zijn meerdere criteria op basis waarvan je kan bepalen of seksueel gedrag grensoverschrijdend is. Als aan één van deze criteria niet voldaan is, is er mogelijk sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Deze criteria zijn:

  1. Criterium 1 toestemming: om van een gezond seksueel contact te kunnen spreken, moeten beide partijen daar toestemming voor hebben gegeven. Maar om toestemming te kúnnen geven, moet men oud, wijs of geïnformeerd genoeg zijn om in te kunnen schatten:
  • Wat er precies gaat of kan gebeuren
  • Wat de consequenties kunnen zijn
  • Of het gebruikelijk is binnen een bepaalde groep of in de gegeven situatie.

Toestemmen houdt bovendien meer in dan ja-knikken op een simpel verzoek en mag niet verward worden met geen verzet plegen.

  1. Criterium 2 vrijwilligheid: een gezond seksueel contact gebeurt altijd op vrijwillige basis. Er mag geen sprake zijn van dwang, geweld, manipulatie, dreiging of groepsdruk.
  1. Criterium 3 gelijkwaardigheid: om van een gezond seksueel contact te kunnen spreken, moet er een gelijkwaardige relatie bestaan tussen de betrokkenen. Dit betekent dat er een zeker evenwicht moet zijn tussen beide partijen op het gebied van onder meer leeftijd, kennis, intelligentie, aanzien, macht, levenservaring, ontwikkelingsniveau en status.

Andere criteria: ontwikkeling, context en zelfrespect

Er zijn nog enkele andere criteria op basis waarvan je kan bepalen of seksueel (getint) gedrag grensoverschrijdend is. Zo is er bijvoorbeeld sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag als het seksueel gedrag niet aangepast is aan de context of als het gedrag van weinig zelfrespect getuigt.

Voorbeelden: een kind dat in het openbaar zijn penis toont of masturbeert.

Daarnaast is er de vraag of het gedrag aangepast is aan de leeftijd of de ontwikkelingsfase. Is dat niet het geval, dan is er sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Voorbeelden:

  • Een 8-jarige die naar porno zoekt op het internet
  • Een 10-jarige die geslachtsgemeenschap heeft met een 12-jarige

4. Preventieve maatregelen

Vanuit de Wet kinderopvang is het een vereiste voor dagopvang en bso dat het risico op grensoverschrijdend gedrag door kinderen zoveel mogelijk wordt beperkt. Kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus kunnen preventieve maatregelen nemen die seksueel overschrijdend gedrag kunnen verminderen. Het is belangrijk een pedagogische visie op seksualiteit te ontwikkelen.

Deskundigheid op het gebied van seksualiteit en de ontwikkeling van kinderen: het is belangrijk te zorgen voor voldoende deskundigheid van de beroepskrachten op het vlak van normale seksuele ontwikkeling van kinderen en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Agendeer met enige regelmaat het thema seksualiteit. Op deze manier wordt het belang hiervan aangegeven en wordt seksualiteit als een normaal onderwerp gezien. Dit kan bijvoorbeeld in teamoverleg, werkoverleg, kind-bespreking en intervisie.

Inzicht in de risicofactoren: organisaties kunnen een inventarisatie van risicofactoren maken: welke factoren beïnvloeden mogelijk het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag? De organisatie kan maatregelen nemen om de geconstateerde risico’s op te heffen of te beperken en hierop beleid en praktijk aan te passen.

Hanteren van gedragsregels: de kinderopvangorganisatie kan afspraken maken over hoe de organisatie wil dat beroepskrachten en kinderen met elkaar omgaan. Dit geldt voor zowel kinderen onderling, als voor het contact tussen beroepskrachten en kinderen. Het is belangrijk deze gedragsregels te implementeren en actueel te houden. Belangrijk daarbij is dat bij de totstandkoming van deze gedragsregels niet alleen beroepskrachten, maar ook de kinderen die hier zelf over mee kunnen praten betrokken zijn. Regels zouden gevisualiseerd kunnen worden en op verschillende plaatsen in de groep kunnen hangen. Ook kunnen de gedragsregels worden opgenomen in de voorlichtingsbrochures van de kinderopvangorganisatie.

Aandacht voor communicatie van kinderen: onderstaand zijn een aantal voorbeelden opgenomen van hoe met en door kinderen gecommuniceerd kan worden in relatie tot seksueel gedrag. Betrek ouders bij de (gespreksvoering rondom) deze onderwerpen:

  • Geef zelf het goede voorbeeld: stel eigen grenzen, respecteer die van anderen (ook die van kinderen) en reageer als iemand een grens overschrijdt
  • Zorg voor voldoende momenten waarin een open gesprek met kinderen mogelijk is en kinderen zich vrij voelen iets aan de orde te stellen
  • Leer kinderen de meest gangbare woorden voor de geslachtsdelen. Anders kunnen ze – indien nodig – niet onder woorden brengen wat ze hebben meegemaakt. Maak hier binnen het team afspraken over
  • Leer kinderen dat er maar een paar mensen zijn die hen bloot mogen aanraken. En dat ze het moeten vertellen als iemand anders dat doet
  • Leer kinderen nee te zeggen en weg te gaan als iemand hen aanraakt op een manier die ze niet prettig vinden. Dit filmpje kan hierbij ondersteunend zijn
  • Help kinderen begrijpen/onderscheiden wie ze wel en niet kunnen vertrouwen. Praat hier met ze over en luister naar hun input
  • Bespreek met kinderen het verschil tussen leuke en niet-leuke geheimen. Moedig kinderen aan om geheimen die hem of haar slecht doen voelen, te delen met iemand die ze vertrouwen. Laat kinderen weten dat je zelf altijd beschikbaar bent om te praten en te luisteren
  • Maak gebruik van voor kinderen ontwikkelde boekjes of spelletjes om onderwerpen rond seksualiteit bespreekbaar te maken, kijk op: www.seksualiteit.nl.

Afspraken over internetgebruik: steeds meer kinderen, zowel jong als ouder, maken gebruik van het internet. De volgende mogelijkheden kunnen helpen bij het maken van afspraken rondom internetgebruik:

  • Eigenlijk het belangrijkst: met de kinderen praten over internet en over datgene wat zij er doen
  • Zorg voor eigen apparatuur van de kinderopvangorganisatie waar kinderen mee op internet kunnen en laat kinderen geen gebruik maken van meegebrachte telefoons, iPads, etc.
  • Stel gedragsregels op voor internetgebruik
  • Houd toezicht bij het internetgebruik (zet de computer met het beeldscherm richting groep)
  • Installeer software die bepaalde sites kan blokkeren en waarmee gevolgd kan worden wat er op de apparatuur gebeurt
  • Organiseer een ouderavond over dit onderwerp.

Geraadpleegde bronnen

  • Basisdocument het afwegingskader in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, 2017
  • Basismodel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, versie 2016
  • Geldende wetgeving
  • Het Vlaggensysteem, Movisie en Sensoa 2010
  • Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor de branche kinderopvang inclusief bijbehorende handleiding, 2013
  • Voorbeeldprotocol van de Landelijke Vakgroep Aandachtsfunctionarissen (LVAK), 2018

Bijlagen bij deel 1, 2 en 3

Bijlage 1. De verschillende vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld

Kindermishandeling komt voor in alle lagen van de bevolking en in alle leeftijdscategorieën. Vaak komen verschillende vormen tegelijkertijd voor. Bij iedere vorm van mishandeling is er ook sprake van psychische mishandeling. Het kind niet beschermen tegen de mishandeling door de andere ouder is ook mishandelen.

Zo veel mogelijk vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling worden in deze bijlage nader toegelicht, inclusief vormen van seksueel geweld, genitale verminking en eergerelateerd geweld. Specifieke vormen van geweld vragen specifieke kennis en vaardigheden van beroepskrachten. Ontbreekt deze specifieke deskundigheid, dan is het verstandig dat de aandachtsfunctionaris bij signalen die mogelijkerwijs kunnen duiden op zo’n specifieke vorm van geweld, meteen een beroep doet op Veilig Thuis.

Hieronder staat een opsomming van vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld.

Lichamelijke mishandelingOuders verwonden het kind of staan toe dat het kind wordt verwond. (Anders dan ten gevolge van een ongeluk.)

Voorbeelden van lichamelijke mishandeling:

  • slaan, stompen, schoppen, opzettelijk laten vallen, verbranden, vergiftigen, verstikken
  • meisjesbesnijdenis: een ingreep aan de uitwendige geslachtsdelen van een meisje (zie onder een uitgebreide beschrijving)
  • Shaken Baby Syndroom: verzameling van signalen en symptomen die het gevolg zijn van het heftig door elkaar schudden van een baby

Lichamelijke verwaarlozing

Het kind onthouden wat het voor zijn lichamelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft.
Ouders zijn niet in staat of bereid tot het verschaffen van minimale zorg ten aanzien van de lichamelijke behoeften.
Voorbeelden van lichamelijke verwaarlozing:

  • niet zorgen voor voldoende of geschikt eten
  • niet zorgen voor schone, aan de weersomstandigheden aangepaste, passende kleding
  • niet zorgen voor geschikt onderdak
  • niet zorgen voor geschikte medische, tandheelkundige en geestelijke gezondheidszorg
  • niet zorgen voor voldoende hygiëne
  • niet zorgen voor voldoende toezicht.

Psychische mishandeling

Het toebrengen van schade aan de emotionele en/of persoonlijkheidsontwikkeling van het kind. Voorbeelden van psychische mishandeling zijn:

  • het bedreigen of uitschelden van een kind als een systematisch patroon van kleineren en denigreren
  • het kind tot zondebok maken
  • het belasten van een kind met een te grote verantwoordelijkheid
  • eisen stellen waaraan een kind niet kan voldoen
  • het blootstellen van een kind aan extreem, onberekenbaar of ongepast gedrag
  • het opsluiten of vastbinden van het kind als middel van straf of controle.

Psychische verwaarlozing

Het kind onthouden wat het voor zijn geestelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft. Voorbeelden van psychische verwaarlozing zijn:

  • niet zorgen voor voldoende aandacht, respect, genegenheid, liefde en contact
  • niet zorgen voor voldoende ruimte voor toenemende autonomie
  • niet zorgen voor regelmatige schoolgang, onthouden van onderwijs
  • blootstellen aan huiselijk geweld.

Seksueel misbruik

Seksueel contact met een kind hebben of pogen te hebben, ter bevrediging van de seksuele gevoelens van de ouder/verzorger of anderen en/of uit geldelijk gewin.
Voorbeelden van seksueel misbruik zijn:

  • aanranding en uitbuiting of het toestaan hiervan waarbij geen genitaal contact plaatsvindt (bijvoorbeeld ongepast kussen, strelen van borsten)
  • aanranding en uitbuiting of het toestaan hiervan waarbij genitaal contact plaatsvindt
  • penetratie door vingers, voorwerpen of penis
  • pornografisch materiaal laten zien of opnemen.

Vrouwelijke genitale verminking (VGV)

Vrouwelijke genitale verminking, ook wel meisjesbesnijdenis genoemd, is een ingreep aan de uitwendige geslachtsorganen. De lichtste vorm is een sneetje in de voorhuid van de clitoris. De meest verminkende vorm is de infibulatie of faraonische besnijdenis, waarbij de hele clitoris, de kleine schaamlippen en een deel van de grote schaamlippen worden verwijderd. Na hechting van wat over is van de grote schaamlippen, blijft alleen een kleine opening over voor menstruatiebloed en urine.

Vrouwelijke genitale verminking is een traditioneel gebruik dat vooral voorkomt in een aantal Afrikaanse landen. De traditie is daar soms verweven geraakt met het geloof, zowel islamitisch als christelijk. De ingreep vindt meestal plaats bij jonge meisjes, de exacte leeftijd verschilt per land.

Alle vormen van vrouwelijke genitale verminking zijn in Nederland strafbaar. Ook inwoners van Nederland die hun dochter in het buitenland laten besnijden plegen een strafbaar feit en kunnen in Nederland worden vervolgd.

Belangrijk: bij een vermoeden van VGV dient door de aandachtsfunctionaris direct contact te worden opgenomen met Veilig Thuis.


Eergerelateerd geweld

Eergerelateerd geweld is geestelijk of lichamelijk geweld dat wordt gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een schending van de eer van een man, vrouw of familie.
Onder eergerelateerd geweld vallen bijvoorbeeld bedreiging met eermoord, aanzetten tot zelfmoord, mishandeling of verminking, verstoting of bedreiging daarmee en uithuwelijking. Eerwraak is de meest extreme vorm omdat het slachtoffer hierbij wordt vermoord.

Belangrijk: bij een vermoeden van eergerelateerd geweld dient door de aandachtsfunctionaris direct contact te worden opgenomen met Veilig Thuis.

Bijlage 2. Sociale kaart

Het is belangrijk om de sociale kaart zo volledig mogelijk aan te passen en in te vullen met de organisaties en instanties van de regio waar uw kinderopvangorganisatie gevestigd is en dit op een zichtbare plaats voor alle beroepskrachten beschikbaar te stellen.

Sociale kaart van Animatiehuis

Organisatie : Politie alarmnummer (bij noodsituaties)

Telefoonnummer: 112

Organisatie : Crisisdienst Jeugd (bij noodsituaties)

Telefoonnummer: Spoedeisende zorg:088-0666 999

Organisatie : Veilig Thuis (in regio)

T 0800 2000 (gratis, 24 uur per dag bereikbaar)T (013) 7516789 (voor professionals)Bel bij direct gevaar altijd 112! :

bezoekadres
Veilig Thuis is gehuisvest in het Zorg- en Veiligheidshuis in Tilburg.
Spoorlaan 448
5038 CH Tilburg
postadres
Postbus 16, 5000 AA Tilburg
E-mailadres : info@veiligthuismiddenbrabant.nl

Organisatie : Algemeen Maatschappelijk Werk (in regio)

Contactpersoon Lumensgroep

Adres : Lumens hoofdkantoor
Don Bosco straat 4
Eindhoven

Telefoonnummer: 040-219 33 00

E-mailadres : info@lumenswerkt.nl

Organisatie : Jeugdzorg (in regio)

Contactpersoon: Jeugdbescherming brabant

Adres : Alleenhouderstraat 25
5041 LC Tilburg
Postbus 339
5000 AH Tilburg
Telefoon: 088-2439033

Organisatie : GGD (in regio)

Contactpersoon :GGD Brabant-Zuidoost

Adres : Postbus 8684

5605 KR Eindhoven

Telefoonnummer: 088 0031 100

E-mailadres : info@ggdbzo.nl

Organisatie : Jeugdgezondheidszorg (in regio)

Contactpersoon: Zuidzorg

Adres: Eindhoven, Gestel – Spilcentrum Genderdal

Mendelssohnlaan 217

5653BB Eindhoven

Telefoonnummer: 040 2 308 020

E-mailadres : jgz.secretariaat@zuidzorg.nl

Organisatie : WIJ Eindhoven

Contactpersoon: Wij team Gestel :

Adres : Verschillende adressen
Telefoonnummer: (040) 238 89 98

E-mailadres : info@wijeindhoven.nl

gestel@wijeindhoven.nl

Bijlage 3. Signalenlijst kindermishandeling 0- tot 4-jarigen

Als kinderen mishandeld, verwaarloosd en/of misbruikt worden, kunnen er signalen zijn. Het gebruik van een signalenlijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schijnzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stressindicatoren die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling (echt­scheiding, overlijden van een familielid, enzovoort). Hoe meer signalen van deze lijst bij een kind te herkennen zijn, hoe groter de kans dat er sprake kan zijn van kindermishandeling.

Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het ‘bewijs’ te leveren van de mishandeling. Het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naarmate er meer signalen uit deze lijst worden geconstateerd. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen.

Deze lijst is niet uitputtend, er kunnen zich andere signalen voordoen die hier niet vermeld staan. Ook kunnen signalen in deze lijst overlappen met signalen in de lijst van kinderen van 4 tot en met 12 jaar (bijlage 4).

De signalen die in deze lijst worden vermeld, hebben betrekking op alle vormen van mishandeling. Aan het einde van de lijst zijn nog enkele signalen opgenomen die meer specifiek zijn voor seksueel misbruik. Om een duidelijk beeld te krijgen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, is het van belang de hele context van de gezinssituatie erbij te betrekken. Daarom worden ook een aantal signalen van ouders en gezin genoemd. In overleg met aandachtsfunctionaris kan er over zorgelijke signalen altijd worden overlegd met Veilig Thuis.

1. Psychosociale signalen

Ontwikkelingsstoornissen
  • Achterblijven in taal-, spraak-, motorische, emotionele en/of cognitieve ontwikkeling
  • Schijnbare achterstand in verstandelijk ontwikkeling
  • Regressief gedrag (terugval in ontwikkeling)
  • Niet zindelijk op leeftijd waarvan men het mag verwachten
Relationele problemen

Ten opzichte van de ouders:

  • Totale onderwerping aan de wensen van de ouders
  • Sterk afhankelijk gedrag ten opzichte van de ouders
  • Onverschilligheid ten opzichte van de ouders
  • Kind is bang voor ouders
  • Kind vertoont heel ander gedrag als ouders in de buurt zijn

Ten opzichte van andere volwassenen:

  • Bij oppakken houdt het kind zich opvallend stijf
  • Bevriezing bij lichamelijk contact
  • Allemansvriend
  • Lege blik in ogen en vermijden van oogcontact
  • Waakzaam, wantrouwend

Ten opzichte van andere kinderen:

  • Speelt niet met andere kinderen
  • Is niet geliefd bij andere kinderen
  • Wantrouwend
  • Terugtrekken in eigen fantasiewereld
Gedragsproblemen
  • Plotselinge gedragsverandering
  • Geen of nauwelijks spontaan spel, geen interesse in spel
  • Labiel, nerveus
  • Depressief
  • Angstig
  • Passief, in zichzelf gekeerd, meegaand, apathisch, lusteloos
  • Agressief
  • Hyperactief
  • Niet lachen, niet huilen
  • Niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn
  • Eetproblemen
  • Slaapstoornissen
  • Vermoeidheid, lusteloosheid

2. Medische signalen

Lichamelijke kenmerken (specifiek voor lichamelijke mishandeling)
  • Blauwe plekken/striemen
  • Krab-, bijt- of brandwonden
  • Botbreuken
  • Littekens
Voedingsproblemen
  • Ondervoeding
  • Voedingsproblemen bij baby’s
  • Steeds wisselen van voeding
  • Veel spugen
  • Matig groeien, ondanks voldoende hoeveelheid voeding
  • Weigeren van voeding
  • Achterblijven in lengtegroei
Verzorgingsproblemen
  • Slechte hygiëne
  • Ernstige luieruitslag
  • Onvoldoende kleding
  • Onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg
  • Veel ongevallen door onvoldoende toezicht
  • Herhaalde ziekenhuisopnamen
  • Recidiverende ziekten door onvoldoende zorg
  • Traag herstel door onvoldoende zorg

3. Kenmerken ouders/gezin

Ouder/kind relatiestoornis
  • Ouder draagt kind als een ‘postpakketje’
  • Ouder troost kind niet bij huilen
  • Ouder klaagt overmatig over het kind
  • Ouder heeft irreële verwachtingen ten aanzien van het kind
  • Ouder toont weinig belangstelling voor het kind
Signalen ouder
  • Geweld in eigen verleden
  • Apathisch en (schijnbaar) onverschillig
  • Onzeker, nerveus en gespannen
  • Onderkoeld brengen van eigen emoties
  • Negatief zelfbeeld
  • Steeds naar andere artsen/ziekenhuizen gaan (‘shopping’)
  • Afspraken niet nakomen
  • Kind opeens van kinderopvangorganisatie afhalen
  • Aangeven het bijna niet meer aan te kunnen
  • Psychiatrische problemen
  • Verslaafd
Gezinskenmerken
  • ‘Multi-probleem’ gezin
  • Ouder die er alleen voorstaat
  • Regelmatig wisselende samenstelling van gezin
  • Isolement
  • Vaak verhuizen
  • Sociaal-economische problemen: werkloosheid, slechte behuizing, migratie, et cetera
  • Veel ziekte in het gezin
  • Draaglast gezin gaat draagkracht te boven
  • Geweld wordt gezien als middel om problemen op te lossen

4. Signalen specifiek voor seksueel misbruik

Lichamelijke kenmerken
  • Verwondingen aan genitaliën
  • Vaginale infecties en afscheiding
  • Jeuk bij vagina en/of anus
  • Problemen bij het plassen
  • Recidiverende urineweginfecties
  • Pijn in de bovenbenen
  • Pijn bij lopen en/of zitten
  • Seksueel overdraagbare ziekten
Relationele problemen
  • Angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzonder
Gedragsproblemen

Afwijkend seksueel gedrag:

  • Excessief en/of dwangmatig masturberen
  • Angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact
  • Niet leeftijdsadequaat seksueel spel
  • Niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit
  • Angst om zich uit te kleden
  • Angst om op de rug te liggen
  • Negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam
  • Schrikken bij aangeraakt worden
  • Houterige motoriek (onderlichaam ‘op slot’)
  • Geen plezier in bewegingsspel

5. Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld

Gedragsproblemen
  • Agressie: kopiëren van gewelddadig gedrag van vader of moeder (sommige kinderen, met name jongens, kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan)
  • Opstandigheid
  • Angst
  • Negatief zelfbeeld
  • Passiviteit en teruggetrokkenheid
  • Zichzelf beschuldigen
  • Verlegenheid

Problemen in sociaal gedrag en competentie:

  • Wantrouwen ten aanzien van de omgeving
  • Gebrek aan sociale vaardigheden

6. Signalen die specifiek zijn voor Pediatric Condition Falsification (PCF) en Factitious Disorder by Proxy (FDP)

Factitious Disorder by Proxy PCF (oude term: syndroom Münchhausen by Proxy (MBPS)) is een ernstige vorm van kindermishandeling. Degene met dit syndroom (vaak moeder), komt liefdevol en bezorgd over, zoekt zeer regelmatig intensieve medische hulp voor een kind, maar is zelf degene die het kind bewust ziek maakt. Dit door toediening van middelen of het toebrengen van verwondingen of infecties. PCF kan zeer ingrijpende vormen aannemen: ca. 10% van de kinderen die aan PCF worden blootgesteld overlijdt aan de gevolgen van PCF.
Pediatric Condition Falsification (PCF) is het hoofddeel van de diagnose bij het kind. Factitious Disorder by Proxy (FDP) is het andere deel dat betrekking heeft op het mishandelende gedrag en de intenties van ouders. In principe is dit een bewust proces dat na verloop van tijd overgaat in minder bewuste patronen. Het hoofdmotief is om aandacht en erkenning af te dwingen van artsen en andere professionals. De ouder doet dit voor zichtzelf, in de rol van zeer goede ouder.

Hoe is PCF te herkennen:

  • Onderzoeksgegevens kloppen niet met het ziektebeeld
  • Medische gegevens over eerdere behandelingen zijn moeilijk te verkrijgen
  • Symptomen verdwijnen wanneer ouder en kind worden gescheiden
  • Een broertje of zusje is overleden of eveneens vaak ziek
  • De moeder schrikt niet terug voor ingrijpende onderzoeken of het onder narcose brengen van het kind en daar zelfs op aandringt
  • Voorvallen vinden in de avonden en weekenden plaats waarbij een beroep wordt gedaan op andere artsen
  • De volgende klachten worden gepresenteerd: bewusteloosheid, insulten, apneu, diarree, overgeven, koorts, lethargie
  • Het kind heeft een aanzienlijke ziektegeschiedenis met steeds andere klachten
  • De moeder is werkzaam in de gezondheidszorg of beschikt over een zeer grote medische kennis
  • Het verhaal van moeder bevat kleine tegenstrijdigheden
  • Vaak van arts wisselen

Het onderscheid met postnatale depressie bij de moeder, wiegendood of kinderen die niet goed groeien veroorzaakt door iets anders dan PCF, is dat in deze gevallen de moeders vaak dankbaar zijn als ze worden ontlast van de zorg voor hun kind, terwijl PCF-moeders die zorg niet willen uitbesteden.

7. Signalen van kinderen die geconfronteerd zijn met seksueel grensoverschrijdend gedrag van een ander kind

Naast onderstaande signalen kunnen de specifieke signalen bij seksueel misbruik (zie punt 4 van deze bijlage) duiden op seksueel overschrijdend gedrag van kinderen onderling.

  • Het kind heeft angst voor een bepaald kind
  • Het kind is consequent boos op een ander kind
  • Het kind komt geschrokken, bang of verward terug nadat het met een ander kind of kinderen alleen is geweest
  • Het kind wil consequent niet spelen met een bepaald kind

8. Signalen van kinderen die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen naar andere kinderen

Naast onderstaande signalen kunnen de specifieke signalen bij seksueel misbruik (zie punt 4 van deze bijlage) duiden op seksueel overschrijdend gedrag van kinderen onderling.

  • Het kind creëert een soort isolement rond het kind (apart nemen, zich afzonderen van de groep)
  • Het kind domineert of vertoont macht over een ander kind
  • Veelvuldige seksistische uitingen

9. Kinderpornografie

Onder ‘productie van kinderpornografie’ wordt verstaan: het vervaardigen van een afbeelding en/of het vastleggen op film, foto of iedere andere soort van informatiedrager, van kinderen beneden de leeftijd van 18 jaar, die seksuele gedragingen moeten ondergaan, plegen en/of dulden.

Kinderen die gebruikt zijn voor het maken van kinderpornografie kunnen signalen afgeven die duiden op seksueel misbruik. Daarnaast kan het kind de volgende signalen laten zien:

  • Extreme angst voor het maken van foto’s
  • Angst voor opnamen met videoapparatuur

Bijlage 4. Signalenlijst kindermishandeling 4- tot 12-jarigen

Als kinderen mishandeld, verwaarloosd en/ofmisbruikt worden, kunnen er signalen zijn. Het gebruik van een signalenlijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schijnzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stressindicatoren die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling (echtscheiding, overlijden van een familielid, enzovoort). Hoe meer signalen van deze lijst bij een kind te herkennen zijn, hoe groter de kans dat er sprake kan zijn van kindermishandeling.

Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het ‘bewijs’ te leveren van de mishandeling. Het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naarmate er meer signalen uit deze lijst worden geconstateerd. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen.

Deze lijst is niet uitputtend, er kunnen zich andere signalen voordoen die hier niet vermeld staan. Ook kunnen signalen in deze lijst overlappen met signalen in de lijst van kinderen van 0 tot en met 4 jaar (zie bijlage 3).

De signalen die in deze lijst worden vermeld, hebben betrekking op alle vormen van mishandeling Om een duidelijk beeld te krijgen van wat er aan de hand zou kunnen zijn, is het van belang de hele context van het gezin erbij te betrekken. Daarom worden ook een aantal signalen van ouders en gezin genoemd. In overleg met aandachtsfunctionaris kan er over zorgelijke signalen altijd worden overlegd met Veilig Thuis.


1. Psychosociale signalen


Ontwikkelingsstoornissen
  • Achterblijven in taal-, spraak-, motorische, emotionele en/ofcognitieve ontwikkeling
  • Schijnbare achterstand in verstandelijke ontwikkeling
  • Regressief gedrag (terugval in ontwikkeling)
  • Niet zindelijk
Relationele problemen

Ten opzichte van de ouders:

  • Totale onderwerping aan de wensen van de ouders
  • Sterk afhankelijk gedrag ten opzichte van de ouders
  • Onverschilligheid ten opzichte van de ouders
  • Kind is bang voor ouders
  • Kind vertoont heel ander gedrag als ouders in de buurt zijn

Ten opzichte van andere volwassenen

  • Bevriezing bij lichamelijk contact
  • Allemansvriend
  • Lege blik in de ogen en vermijden van oogcontact
  • Waakzaam, wantrouwend

Ten opzichte van andere kinderen

  • Speelt niet met andere kinderen
  • Is niet geliefd bij andere kinderen
  • Wantrouwend
  • Terugtrekken in eigen fantasiewereld
Gedragsproblemen
  • Plotselinge gedragsverandering
  • Labiel, nerveus gespannen
  • Depressief
  • Angstig
  • Passief, in zichzelf gekeerd, meegaand, apathisch, lusteloos
  • Agressief
  • Hyperactief
  • Destructief
  • Geen of nauwelijks spontaan spel, geen interesse in spel
  • Vermoeidheid, lusteloosheid
  • Niet huilen, niet lachen
  • Niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn
  • Schuld- en schaamtegevoelens
  • Zelf verwondend gedrag
  • Eetproblemen
  • Anorexia/boulimia
  • Slaapstoornissen
  • Bedplassen/broekpoepen


2. Medische signalen


Lichamelijke kenmerken (specifiek voor lichamelijke mishandeling)
  • Blauwe plekken/striemen
  • Krab-, bijt- of brandwonden
  • Botbreuken
  • Littekens

Verzorgingsproblemen (specifiek voor verwaarlozing)
  • Slechte hygiëne
  • Onvoldoende kleding
  • Onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg
  • Veel ongevallen door onvoldoende toezicht
  • Herhaalde ziekenhuisopnamen
  • Recidiverende ziekten door onvoldoende zorg
  • Traag herstel door onvoldoende zorg

Overige medische signalen
  • Ondervoeding
  • Achterblijven in lengtegroei
  • Psychosomatische klachten (buikpijn, misselijkheid, hoofdpijn, etc.)


3. Kenmerken ouders / gezin


Ouder-kind relatiestoornis
  • Ouder troost kind niet bij huilen
  • Ouder klaagt overmatig over het kind
  • Ouder heeft irreële verwachtingen ten aanzien van het kind
  • Ouder toont weinig belangstelling voor het kind
Signalen ouder
  • Geweld in eigen verleden
  • Apathisch en (schijnbaar) onverschillig
  • Onzeker, nerveus en gespannen
  • Onderkoeld brengen van eigen emoties
  • Negatief zelfbeeld
  • Steeds naar andere artsen/ziekenhuizen gaan (‘shopping’)
  • Afspraken niet nakomen
  • Kind opeens van kinderopvangorganisatie afhalen
  • Aangeven het bijna niet meer aan te kunnen
  • Psychiatrische problemen
  • Verslaafd

Gezinskenmerken
  • ‘Multi-probleem’ gezin
  • Ouder die er alleen voorstaat
  • Regelmatig wisselende samenstelling van gezin
  • Isolement
  • Vaak verhuizen
  • Sociaal-economische problemen: werkloosheid, slechte behuizing, migratie, etc.
  • Veel ziekte in het gezin
  • Draaglast gezin gaat draagkracht te boven
  • Geweld wordt gezien als middel om problemen op te lossen


4. Signalen specifiek voor seksueel misbruik


Lichamelijke kenmerken
  • Verwondingen aan genitaliën
  • Vaginale infecties en afscheiding
  • Jeuk bij vagina en/of anus
  • Problemen bij het plassen
  • Recidiverende urineweginfecties
  • Pijn in de bovenbenen
  • Pijn bij lopen en/of zitten
  • Seksueel overdraagbare ziekten
Relationele problemen
  • Angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzonder
Gedragsproblemen

Afwijkend seksueel gedrag:

  • Excessief en/of dwangmatig masturberen
  • Angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact
  • Niet leeftijdsadequaat seksueel spel
  • Niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit
  • Angst om zich uit te kleden
  • Angst om op de rug te liggen
  • Negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam
  • Schrikken bij aangeraakt worden
  • Houterige motoriek (onderlichaam ‘op slot’)
  • Geen plezier in bewegingsspel


5. Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld


Gedragsproblemen
  • Agressie: kopiëren van gewelddadig gedrag van vader of moeder (sommige kinderen, met name jongens, kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan)
  • Opstandigheid
  • Angst
  • Negatief zelfbeeld
  • Passiviteit en teruggetrokkenheid
  • Zichzelf beschuldigen
  • Verlegenheid


Problemen in sociaal gedrag en competentie:

  • Wantrouwen ten aanzien van de omgeving
  • Gebrek aan sociale vaardigheden

6. Signalen die specifiek zijn voor Pediactric Condition Falsification (PCF) en Factitious Disorder by Proxy (FDP)

Factitious Disorder by Proxy PCF (oude term: syndroom Münchhausen by Proxy (MBPS)) is een ernstige vorm van kindermishandeling. Degene met dit syndroom (vaak moeder), komt liefdevol en bezorgd over, zoekt zeer regelmatig intensieve medische hulp voor een kind, maar is zelf degene die het kind bewust ziek maakt. Dit door toediening van middelen, het toebrengen van verwondingen of infecties. PCF kan zeer ingrijpende vormen aannemen: ca. 10% van de kinderen die aan PCF wordt blootgesteld overlijdt aan de gevolgen van PCF.
Pediatric Condition Falsification (PCF) is het hoofddeel van de diagnose bij het kind. Factitious Disorder by Proxy (FDP) is het andere deel dat betrekking heeft op het mishandelende gedrag en de intenties van ouders. In principe is dit een bewust proces dat na verloop van tijd overgaat in minder bewuste patronen. Het hoofdmotief is om aandacht en erkenning af te dwingen van artsen en andere professionals. De ouder doet dit voor zichtzelf, in de rol van zeer goede ouder.

Hoe is PCF te herkennen:

  • Onderzoeksgegevens kloppen niet met het ziektebeeld
  • Medische gegevens over eerdere behandelingen zijn moeilijk te verkrijgen
  • Symptomen verdwijnen wanneer ouder en kind worden gescheiden
  • Een broertje of zusje is overleden of eveneens vaak ziek
  • De moeder schrikt niet terug voor ingrijpende onderzoeken of het onder narcose brengen van het kind en daar zelfs op aandringt
  • Voorvallen vinden in de avonden en weekenden plaats waarbij een beroep wordt gedaan op andere artsen
  • De volgende klachten worden gepresenteerd: bewusteloosheid, insulten, apneu, diarree, overgeven, koorts, lethargie
  • Het kind heeft een aanzienlijke ziektegeschiedenis met steeds andere klachten
  • De moeder is werkzaam in de gezondheidszorg of beschikt over een zeer grote medische kennis
  • Het verhaal van moeder bevat kleine tegenstrijdigheden
  • Vaak van arts wisselen

Het onderscheid met postnatale depressie bij de moeder, wiegendood of kinderen die niet goed groeien veroorzaakt door iets anders dan PCF, is dat in deze gevallen de moeders vaak dankbaar zijn als ze ontlast worden van de zorg voor hun kind, terwijl PCF-moeders die zorg niet willen uitbesteden.

7. Signalen van kinderen die geconfronteerd zijn met seksueel grensoverschrijdend gedrag van een ander kind

Naast onderstaande signalen kunnen de specifieke signalen bij seksueel misbruik (zie 4) duiden op seksueel overschrijdend gedrag van kinderen onderling.

  • Het kind heeft angst voor een bepaald kind
  • Het kind is consequent boos op een ander kind
  • Het kind komt geschrokken, bang of verward terug nadat het met een ander kind of kinderen alleen is geweest
  • Het kind wil consequent niet spelen met een bepaald kind

8. Signalen van kinderen die seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen naar andere kinderen

Naast onderstaande signalen kunnen de specifieke signalen bij seksueel misbruik (zie 4) duiden op seksueel overschrijdend gedrag van kinderen onderling.

  • Het kind creëert een soort isolement rond het kind (apart nemen, zich afzonderen van de groep)
  • Het kind domineert of vertoont macht over een ander kind
  • Veelvuldige seksistische uitingen

9. Kinderpornografie

Onder ‘productie van kinderpornografie’ wordt verstaan: het vervaardigen van een afbeelding en/of het vastleggen op film, foto of iedere andere soort van informatiedrager, van kinderen beneden de leeftijd van 18 jaar, die seksuele gedragingen moeten ondergaan, plegen en/of dulden.
Kinderen die gebruikt zijn voor het maken van kinderpornografie kunnen signalen afgeven die duiden op seksueel misbruik. Daarnaast kan het kind de volgende signalen laten zien:

  • Extreme angst voor het maken van foto’s
  • Angst voor opnamen met videoapparatuur

Bijlage 5. Observatielijst

Deze observatielijst kan een instrument zijn om de signalen beter in kaart te brengen. De lijst is niet uitputtend en dient als hulpmiddel te worden gebruikt.

Vragen over ‘opvallend gedrag van een kind’

Naam kind (evt. initialen): _______________________________________

Jongen/meisje

Leeftijd: _______________________________________________________

1. Sinds wanneer vertoont het kind opvallend gedrag?

 laatste weken

 laatste maanden

 sinds _____________________________________________________________________­­­­_

2. Het opvallende gedrag bestaat uit (meer dan één antwoord mogelijk):

 (zeer) meegaand gedrag

 gebrek aan vertrouwen in anderen

 ouwelijk, zorgend gedrag

 verzet, passief

 verzet, actief

 agressief

 angstig

 druk

 negatief zelfbeeld

 angst voor lichamelijk contact

 seksueel uitdagend gedrag

 gespannen

 faalangstig

 signalen uit de signalenlijsten (zie bijlage 3 en 4) ________________________________

3. Hoe is de verhouding tot broertjes en zusjes? (meer dan één antwoord mogelijk):

 prettig

 geen aansluiting

 bang

 plagerig

 agressief naar jongere kinderen

 bazig

 wordt gepest

 pest broertje/zusje

 anders, namelijk ____________________________________________________________

4. Hoe is de verhouding tot andere kinderen? (meer dan één antwoord mogelijk):

 prettig

 geen aansluiting

 bang

 plagerig

 agressief naar jongere kinderen

 bazig

 wordt gepest

 pest andere kinderen

 anders, namelijk ______________________________________________________________

5. Hoe is de uiterlijke verzorging van het kind, zoals kleding en dergelijke?

 over het algemeen verzorgd

 over het algemeen onverzorgd

 sterk wisselend

 anders, namelijk ______________________________________________________________

6. Hoe is de verhouding tot moeder?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

7. Hoe is de verhouding tot vader?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

8. Hoe is de verhouding tot de beroepskrachten?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

9. Hoe is het contact tussen de ouders en de beroepskrachten?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

10. Zijn er bijzonderheden over het gezin te melden? Indien mogelijk ook de bron vermelden.

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

11. Is er de laatste tijd iets in het gedrag of in de situatie van het kind veranderd?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

12. Wat is er bij u bekend over eventuele broertjes en zusjes?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

13. Wat zijn volgens u de problemen?

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________

Bijlage 6. In gesprek met ouders en kinderen

Openheid is een belangrijke grondhouding in het contact met de ouders. Zoek daarom in de drie routes zo snel mogelijk contact met de betreffende ouders om de signalen te bespreken. Soms zal, als sprake is van een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, door het gesprek met de ouders het vermoeden worden weggenomen. In dat geval zijn de volgende stappen in de route niet nodig. Het is belangrijk hiervan wel een verslag te maken voor in het kinddossier. Worden de zorgen door het gesprek niet weggenomen, dan worden ook de volgende stappen gezet.

Heeft een beroepskracht behoefte aan ondersteuning bij een gesprek, dan kan hij daarover ook advies vragen aan een collega, de leidinggevende of aan de aandachtsfunctionaris. Ook kan er advies worden gevraagd aan Veilig Thuis.


Gesprek met kinderen

Ook als een kind nog jong is, is het van belang dat de beroepskracht het gesprek met het kind aangaat, tenzij dat niet mogelijk is omdat het kind te jong is of het te belastend is. De beroepskracht beoordeelt in overleg met de leidinggevende of een gesprek zinvol en mogelijk is. Al dan niet in overleg met de aandachtsfunctionaris. Ook hierin kan Veilig Thuis om advies worden gevraagd.

In bepaalde situaties kan het van belang zijn om een kind even alleen te spreken over de signalen, zonder dat de ouders daarbij aanwezig zijn. Als uitgangspunt geldt dat de ouders hierover vooraf worden geïnformeerd. In verband met de veiligheid van het kind, van de beroepskracht, of die van anderen, kan worden besloten om toch een eerste gesprek met het kind te voeren zonder dat de ouders hierover van te voren worden geïnformeerd. De leidinggevende dient op de hoogte te zijn dat een dergelijk gesprek plaatsvindt. Dit kan schriftelijk worden vastgelegd in het kinddossier.

Tips voor het gesprek
  • bepaal van tevoren het doel van het gesprek
  • voer het gesprek met een open houding
  • sluit aan bij waar het kind op dat moment mee bezig is, bijvoorbeeld spel, een tekening of knutselen
  • ga op dezelfde ooghoogte zitten als het kind en kies een rustig moment uit
  • steun het kind en stel het op zijn gemak
  • gebruik korte zinnen
  • vraag belangstellend en betrokken, maar vul het verhaal niet in voor het kind
  • begin met open vragen (Wat is er/is er iets gebeurd? Wanneer is dat gebeurd? Hoe komt dat?) en wissel deze af met gesloten vragen (Ben je gevallen? Heb je pijn? Ging je huilen? Vond je dat leuk of niet leuk?)
  • vraag niet verder wanneer het kind niets wil of kan vertellen
  • houd het tempo van het kind aan, niet alles hoeft in één gesprek
  • laat het kind niet merken dat je van het verhaal schrikt
  • Val de ouders (of andere belangrijke personen voor het kind) niet af, in verband met loyaliteitsgevoelens
  • geef aan dat je niet geheim kunt houden wat het kind vertelt. Leg uit dat je met anderen gaat kijken hoe je het beste kunt helpen. Leg het kind uit dat je het op de hoogte houdt van elke stap die je neemt. Het kind moet nooit zelf de verantwoordelijkheid krijgen in de keuze van de te nemen stappen
  • vertel het kind dat het heel knap is dat hij/zij het allemaal zo goed kan vertellen
  • let tijdens het gesprek goed op de non-verbale signalen van het kind
  • stel geen “waarom”-vragen
  • stop het gesprek wanneer de aandacht bij het kind weg is.
Kindermishandeling aanpakken is een zaak van volwassenen

Het doel van een gesprek met een kind is het ondersteunen en het laten uiten van gevoelens en gedachten van het kind. Het doel van een gesprek is niet om via het kind de situatie te onderzoeken. Het kind is het slachtoffer en kan hierdoor in een onveilige situatie terecht komen of gaan worstelen met loyaliteit ten opzichte van de ouder. Het is belangrijk dat de beroepskracht zich bewust is van de sterke loyaliteitsgevoelens van een kind ten opzichte van zijn/haar ouders. De beroepskracht moet in het gesprek met het kind nooit de ouders afvallen, al hebben ze nog zulke afschuwelijke dingen gedaan. Het kind zal over het algemeen geen vertrouwen meer hebben in iemand die zijn ouders veroordeelt. Wel kan het gevoel van het kind worden verwoord of bevestigd.

Wees bij een vermoeden van seksueel misbruik terughoudend in het gesprek met het kind in verband met mogelijke toekomstige bewijslast. Wees met name voorzichtig met het stellen van gesloten vragen. Hierdoor kan het namelijk gebeuren dat het kind woorden in de mond gelegd wordt. Het gesprek heeft niet tot doel het bewijs van seksueel misbruik te leveren. Laat dat over aan een deskundige op het gebied van letselduiding en vraag advies bij Veilig Thuis.

Indien er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega is het belangrijk dat een bevoegde deskundige het kind hoort. De kinderopvangorganisatie dient conform de stappen uit route 2 ‘Route bij signalen mogelijk geweld- of zedendelict door een collega’ te handelen.

Beloof nooit geheimhoudingHet is belangrijk nooit op voorhand geheimhouding aan een kind te beloven. Veel kinderen willen in eerste instantie alleen iets vertellen als wordt beloofd om het tegen niemand anders te zeggen. Als deze belofte wordt gegeven, komt de beroepskracht voor een groot dilemma te staan als het kind vertelt dat het mishandeld wordt: hij moet dan of het vertrouwen van het kind schaden of medeplichtig worden aan het in stand houden van een schadelijke situatie. De beroepskracht die een kind geheimhouding belooft uit angst dat het kind anders blijft zwijgen, moet zich bewust zijn van de consequenties van deze belofte.

Als een beroepskracht geen geheimhouding wil toezeggen kan hij/zij het kind wel beloven dat hij/zij geen stappen zal ondernemen zonder dit van tevoren aan het kind te vertellen.


Gesprek met de ouder(s) en/of verzorger(s)

Normaal gesproken zal een gesprek over de signalen worden gevoerd met de ouders. Dit is niet alleen van belang als de ouders mogelijkerwijs betrokken zijn bij het huiselijk geweld of de mishandeling, maar ook als dit niet aan de orde is. De ouders behoren te worden geïnformeerd over wat er bij hun kind speelt.


In het gesprek met de ouder gaat het er om dat de beroepskracht of de aandachtsfunctionaris:

  • het doel van het gesprek uitlegt
  • de signalen, dit wil zeggen de feiten die hij/zij heeft vastgesteld en de waarnemingen die hij/zij heeft gedaan, bespreekt
  • de ouder uitnodigt om daarop te reageren
  • de reactie van de ouder interpreteert en dit checkt bij de ouder.

Voorkomen moet worden dat de beroepskracht of aandachtsfunctionaris eigen meningen of interpretaties van feiten ter sprake brengt.

Een gesprek met (een van) de ouders kan achterwege blijven in verband met de veiligheid van het kind of die van anderen. Bijvoorbeeld als de beroepskracht redenen heeft om aan te nemen dat hij/zij het kind dan uit het oog zal verliezen omdat de ouders het kind bij de kinderopvangorganisatie weg zullen halen of niet meer zullen brengen of dat het geweld zal escaleren. Overleg dit altijd met de aandachtsfunctionaris en leidinggevende. Het is belangrijk ook dit vast te leggen in het kinddossier.

Bijlage 7. Verantwoordelijkheden binnen de organisatie met betrekking tot de meldcode

Om het voor beroepskrachten mogelijk te maken in een veilig werkklimaat huiselijk geweld en kindermishandeling te signaleren en de stappen van de meldcode te kunnen zetten, draagt Animatiehuis er zorg voor dat:

De houder of directie:

  • neemt de meldcode op in het veiligheids- of gezondheidsbeleid van de kinderopvangorganisatie
  • stelt een aandachtsfunctionaris huiselijk geweld en kindermishandeling (mogelijk de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker) aan
  • neemt de deskundigheidsbevordering op in het scholingsplan
  • biedt regelmatig trainingen en andere vormen van deskundigheidsbevordering aan aan beroepskrachten, zodat zij voldoende kennis en vaardigheden ontwikkelen en ook op peil houden voor het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor het zetten van de stappen van de meldcode
  • laat de meldcode en bijbehorende routes aansluiten op de werkprocessen binnen de kinderopvangorganisatie
  • zorgt ervoor dat er voldoende deskundigen intern en extern beschikbaar zijn om de beroepskrachten te kunnen ondersteunen bij het signaleren en het zetten van de stappen van de meldcode
  • evalueert de werking van de meldcode regelmatig en zet zo nodig acties in gang om de toepassing van de meldcode te optimaliseren
  • geeft binnen de kinderopvangorganisatie en onder ouders bekendheid aan het doel en de inhoud van de meldcode
  • maakt afspraken over de wijze waarop Animatiehuis haar beroepskrachten zal ondersteunen als zij door ouders in of buiten rechte worden aangesproken op de wijze waarop zij de meldcode toepassen
  • maakt afspraken over de wijze waarop Animatiehuis de verantwoordelijkheid opschaalt indien de signalering en verwijzing voor een kind stagneert;
  • draagt eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de meldcode en het eventueel doen van een melding
  • investeert in de opleidingen voor aankomend beroepsbeoefenaren: zorgt voor kennis en vaardigheden inzake het herkennen van en omgaan met een vermoeden van seksueel misbruik, waarbij de ontwikkeling van de seksualiteit van kinderen en het bespreekbaar maken van de eigen normen en waarden aan de orde komt
  • investeert in nascholing van zittend personeel in de kinderopvangorganisatie (staf/management en beroepskrachten): zorgt voor kennis en vaardigheden inzake het herkennen van en omgaan met een vermoeden van seksueel misbruik, waarbij de ontwikkeling van de seksualiteit van kinderen en het bespreekbaar maken van de eigen normen en waarden aan de orde komt
  • investeert in een open aanspreekcultuur binnen kinderopvangorganisaties: zorgt voor een open cultuur waarbinnen op professionele wijze reflectie op normen en waarden, werkwijze en handelen plaatsvindt
  • investeert in een goede ‘zorgstructuur’ binnen kinderopvangorganisaties: zorgt voor voldoende lucht in teams, vertrouwenspersonen, vertrouwenscommissie (als van toepassing), structurele agendering, bij- en nascholing, etc.

De direct leidinggevende die als aandachtsfunctionaris huiselijk geweld en kindermishandeling is aangesteld:

  • functioneert als vraagbaak binnen de kinderopvangorganisatie voor algemene informatie over (de meldcode) kindermishandeling en grensoverschrijdend gedrag
  • herkent signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling of huiselijk geweld
  • heeft kennis van de stappen volgens de meldcode
  • stelt taken vastvan een ieder (wie doet wat wanneer) en legt deze in de meldcode vast
  • vult de sociale kaart in de meldcode in
  • neemt deel aan het zorgadviesteam (indien dit beschikbaar is)
  • voert de aansluiting van de meldcode op de werkprocessen uit
  • voert de aansluiting van de meldcode op de zorgstructuur uit
  • legt samenwerkingsafspraken vastmet ketenpartners
  • coördineert de uitvoering van de meldcode bij een vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling
  • waakt over de veiligheid van het kind bij het nemen van beslissingen
  • neemt zo nodig contact opmet Veilig Thuis voor advies of melding
  • evalueert de genomen stappen met betrokkenen
  • ziet toe op zorgvuldige omgang met de privacy van het betreffende gezin
  • ziet toe op dossiervorming en verslaglegging.

De beroepskracht:

  • herkent signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling of huiselijk geweld
  • overlegt met de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker bij zorg over een kind aan de hand van waargenomen signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling of huiselijk geweld
  • voert afspraken uit die zijn voortgekomen uit het overleg met de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker, zoals observeren of een gesprek met de ouder
  • bespreekt de resultaten van deze ondernomen stappen met de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker.

De houder is niet verantwoordelijk voor:

  • het vaststellen of er al dan niet sprake is van kindermishandeling of huiselijk geweld
  • het verlenen van professionele hulp aan ouder of kind (begeleiding).

Bijlage 8. Het kinddossier

In een kinddossier kunnen de volgende gegevens worden vastgelegd:

  • datum, plaats, situatie en overige aanwezigen
  • observaties van het kind
  • signalen die duidelijk maken welke zorgen gezien en gehoord worden
  • eventuele signalen die een vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag bevestigen of ontkrachten
  • contacten over de signalen
  • gegevens die verstrekt zullen worden, aan wie en wat de reden daarvoor is
  • stappen die worden gezet
  • wat er ondernomen is om toestemming te krijgen, indien de ouder geen toestemming geeft voor uitwisselen van gegevens
  • besluiten die worden genomen
  • vervolgaantekeningen over het verloop.


Beschrijf de signalen zo feitelijk mogelijk:

  • worden ook veronderstellingen vastgelegd, vermeld dan uitdrukkelijk dat het gaat om een veronderstelling. Maak een vervolgaantekening als een hypothese of veronderstelling later wordt bevestigd of ontkracht
  • vermeld de bron als er informatie van derden wordt vastgelegd
  • leg diagnoses alleen vast als ze zijn gesteld door een beroepskracht die hierin geschoold is.

Bijlage 9. Signalen die kunnen duiden op mogelijk geweld- of zedendelict door een collega

Wanneer een beroepskracht vermoedens heeft van een geweld- of zedendelict door een collega, is de beroepskracht verplicht dit te melden bij de houder.

Deze bijlage bestaat uit 2 delen:

  1. Ongewenste omgangsvormen
  2. Signalen die kunnen duiden op kindermishandeling gepleegd door een beroepskracht.

Ongewenste omgangsvormen en deze signalen kunnen ook duiden op ander gedrag. Het is daarom belangrijk om ook de signalenlijsten (bijlage 3 en 4) te raadplegen om tot heldere onderbouwing te komen.

1. Ongewenste omgangsvormen

Een beroepskracht of bemiddelingsmedewerker kan een niet-pluis-gevoel hebben over het gedrag van een andere collega of gastouder. Deze zullen vaak te maken hebben met ongewenste omgangsvormen. Ongewenste omgangsvormen komen tot uiting in verbaal, fysiek of ander non-verbaal gedrag. Dit gedrag kan zowel opzettelijk als onopzettelijk zijn, maar degene die hiermee wordt geconfronteerd ervaart het als ongewenst en onaangenaam.

Onder ongewenste omgangsvormen worden handelingen verstaan van alle vormen van discriminatie, agressie, seksuele intimidatie, pesten en treiteren (hieronder beschreven). Ook gaat het om combinaties van dit gedrag en andere vormen van ongewenst gedrag die in het verlengde liggen of overeenkomen met het hieronder beschreven gedrag.

Seksuele intimidatie

Onder seksuele intimidatie wordt verstaan: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag.

Voorbeelden van verbale seksuele intimidatie:

  • aanspreekvormen: bijvoorbeeld Alexia verbasteren tot Asexia
  • kinderen aanspreken met “Hé lekker ding!”
  • seksuele dubbelzinnigheden
  • uitnodigen tot seksueel contact
  • seksueel getinte grappen maken
  • stoere verhalen over seksuele prestaties vertellen
  • seksueel getinte opmerkingen maken over iemands uiterlijk

Voorbeelden van fysieke seksuele intimidatie:

  • handtastelijkheden
  • dwingen tot zoenen, knuffelen, strelen, geslachtsgemeenschap
  • geslachtsdelen (laten) strelen of betasten boven of onder de kleding
  • uitkleden

Voorbeelden van non-verbale seksuele intimidatie:

  • staren, gluren, lonken
  • iemand met de ogen uitkleden
  • seksueel getinte cadeautjes geven
  • confrontatie met kinderporno
  • het kind (deels) ontbloot filmen of fotograferen
  • het maken van obscene gebaren
  • iemand seksueel geladen afbeeldingen/brieven/berichtjes sturen of geven.
Agressie en geweld

Er wordt gesproken van agressie en geweld als het kind psychisch en/of fysiek, verbaal of non-verbaal wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen. Er zijn vier vormen van agressie en geweld:

  1. Verbaal: schelden, schreeuwen, treiteren en beledigen
  2. Non-verbaal: tegen iemand aandrukken, vasthouden, expres naar je toetrekken
  3. Psychisch: lastig vallen, onder druk zetten, bedreigen met fysiek geweld en irriteren
  4. Fysiek: schoppen, slaan, bijten, vastgrijpen en klemzetten
Discriminatie

Onder discriminatie wordt verstaan: elke vorm van ongerechtvaardigd onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur die ten doel heeft of tot gevolg kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens in de werk- of studie-gerelateerde situatie teniet wordt gedaan of aangetast alsmede iedere uiting in woord, gebaar of geschrift. Hierbij is sprake van ontoelaatbare opvattingen over achterstelling van mensen, doelbewuste belediging of van grievend handelen jegens anderen op grond van diens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, seksuele geaardheid of op enige andere grond.

Pesten en treiteren

Onder pesten en treiteren wordt verstaan: gedragingen waarbij sprake is van stelselmatig, gedurende een langere periode, psychisch of fysiek vernederen, kwetsen of anderszins lastigvallen van een persoon.

2. Signalen met betrekking tot seksueel misbruik door een beroepskracht of gastouder

  • sterke afhankelijkheid van een kind ten opzichte van een beroepskracht of gastouder
  • beroepskracht of gastouder creëert een soort isolement rond het kind (bijvoorbeeld apart nemen zonder dat daar een duidelijke aanleiding voor is of dat daar verslag van volgt)
  • veelvuldige seksistische uitingen
  • gespannen sfeer in de opvang
  • kind is bang, gespannen, wanneer specifieke beroepskracht dienst heeft of telkens wanneer het met de specifieke beroepskracht of gastouder te maken heeft
  • extreem concurreren met kinderen/collega’s om de aandacht van de verdachte beroepskracht of gastouder.

Bijlage 10. Een draaiboek aanleggen

Er wordt geadviseerd dat de kinderopvangorganisatie een draaiboek opstelt als zich in de organisatie incidenten voordoen waarbij er vermoedens bestaan van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega. Dit geldt ook voor wanneer er sprake is van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling. In dit draaiboek wordt vanaf het eerste moment van melding geregistreerd hoe men heeft gehandeld en wie men op welk tijdstip heeft geïnformeerd en waarover.

Een draaiboek bestaat uit een registratie van een aantal actiepunten:

  • omschrijving incident
  • omschrijving van de maatregelen richting betrokken beroepskracht (non-actiefstelling)
  • contact met politie
  • consultatie van deskundigen
  • de ‘andere’ ouders informeren
  • activiteiten met kinderen
  • omgaan met de pers
  • nieuwe meldingen
  • afronding
  • nazorg
  • opheffen crisissituatie

Bijlage 11. Omgaan met de media

Als binnen een kinderopvangorganisatie een incident plaatsvindt, is de kans groot dat ook de media hiervan op de hoogte raken. Het is verstandig van tevoren zorgvuldig te overwegen hoe omgegaan zal worden met de pers. Naast onderstaande aandachtspunten kan ook de GGD hierbij ondersteuning bieden.

Enkele aandachtspunten bij het omgaan met de pers:

  • denk na over de keuze van een passieve of actieve opstelling. Door zelf de pers te informeren wordt wellicht erger voorkomen en wordt de regie min of meer in eigen handen gehouden
  • wijs een vaste, liefst geoefende persoon aan die de contacten met de pers onderhoudt. Overweeg daarbij of een persoon van buiten het team (bijv. een externe adviseur of een bestuurslid) te verkiezen is omdat deze toch wat verder van de zaak afstaat
  • denk goed na over de boodschap: wat willen we wel/niet vertellen en hoe formuleren we dat kort en concreet?
  • selecteer: wie staan we wel te woord en wie niet?
  • noteer voorwaarden: bijv. vragen vooraf op papier, afspraken over inzien en mogen corrigeren van tekst voor publicatie
  • wanneer wordt de pers ingelicht? In ieder geval niet voordat personeel, ouders en kinderen goed zijn ingelicht
  • wat is ons belang en van (direct) betrokkenen om in te gaan op vragen van de pers? Wat is wenselijk, wat is nodig?
  • Betracht openheid binnen grenzen: vertel de waarheid, tot de feitelijke kern beperkt. Noem geen namen, bewandel geen zijpaden
  • zorg voor een adempauze: niet direct reageren in bijvoorbeeld een live uitzending, vragen vooraf inzien, terug (laten) bellen, afspraak later op de dag
  • doe de contacten met de pers nooit alleen: bereid de boodschap samen met anderen voor, neem iemand mee of laat iemand mee luisteren, evalueren samen.

1 De functies van medewerkers binnen dit protocol zijn zo generiek mogelijk beschreven. Er kan voor gekozen worden om functies te wijzigen. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de scheiding van (eind)verantwoordelijkheden en functieniveaus binnen de organisatie (zie ook bijlage 7).

2De kindcheck is onderdeel van de meldcode, maar gericht op professionals die contacten hebben met volwassen cliënten en niet met hun kinderen en daarom niet beschikken over kindsignalen. In de kinderopvang kunnen feitelijk op dagelijkse basis ‘kindchecks’ plaatsvinden.

3In dit hoofdstuk wordt gesproken over ‘cliënt(en)’ omdat het algemene wetgeving betreft voor de verschillende sectoren die werken met de meldcode. Voor de kinderopvang gaat het uiteraard om kinderen en hun ouders.